Zoals trouwe lezers van deze columns wel weten, ben ik opgegroeid in een klein huis, waarvan een dameskapsalon een groot deel in beslag nam. Wanneer ik als kleine jongen een boek zat te lezen, en mijn moeder volgens haar logica meende dat ik kennelijk niets te doen had, moest ik haar helpen. Soms betrof dat het opruimen van kleine spulletjes, soms het draaien van smerig stinkende lapjes om pennen die voor permanent werden gebruikt. Dat zijn echt geen jongensklusjes. De dames die intussen als om strijd meenden te moeten opmerken dat mijn moeder mijn fraaie krullen natuurlijk in mijn haar had gezet, maakten dergelijke middagen wel héél onplezierig. Maar het kon erger. U komt allemaal wel eens bij de kapper en u kent dus ook allemaal het wegvegen van de haren die bij u of uw voorganger zijn afgeknipt. U heeft zich echter waarschijnlijk nooit afgevraagd waar al die haren blijven. Bij ons thuis verdwenen die in een groot gat achter in de kapsalon: deksel open, haar erin, deksel weer dicht. Maar aangezien er geen haarbuizenstelsel onder ons dorp doorliep, raakte die ondergrondse kist van tijd tot tijd vol. Als je buiten de openingstijden om in de kapsalon werd geroepen, was het altijd foute boel. In het minst erge geval werd dan je haar geknipt, waarbij alle hoffelijkheden die de klanten ten deel vielen opvallend ontbraken. In het ergste geval echter kreeg je het consigne ‘de haarbak even te legen’. Er bestond in die tijd nog geen plastic. Er zat in de kist dus geen zak of bak die je er even uit kon tillen. Nee, je haalde uit de tuin zo’n grote zinken vuilnisbak, waarna je de haarrestanten met je handen uit de kist viste en in het vuilnisvat gooide. Je handen in een bak met tarantula’s stoppen is volgens mij minder erg. Mijn kapper knipt mij niet als ik mijn haar niet eerst laat wassen, maar die eis werd vroeger niet gesteld. De haren waren dus vaak vies en ze stonken. En als je je ogen ook maar even focuste, zag je de zo gehate beestjes – die volgens het gezegde een goed leven leiden op een zeer hoofd – rondkruipen met smoeltjes alsof ze deelden in de huur. Je was met dit klusje twee vuilnisbakken en meer dan een uur zoet, waarna de dag verder als verloren moest worden beschouwd. Als ik voor de vierde keer in de keuken mijn handen kwam wassen – een andere kraan was er niet – werd ik weggestuurd met de opdracht mij niet meer aan te stellen. De nachten daarna droomde ik dan van horden kleine, vaak nauwelijks zichtbare gedrochtjes die mij het leven zuur maakten en mij hevig krabbend deden ontwaken. Je kunt het je haast niet meer voorstellen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.