Nieuws

Consultvoering van aios en ervaren huisartsen

Gepubliceerd
2 februari 2012
Wij waren aangenaam verrast door de manier waarop Jager et al. de consultvoering van aios en ervaren huisartsen analyseerden.1 We plaatsen hier een aantal opmerkingen over uitvoering en presentatie van de resultaten.
Ten eerste is er sprake van een kwalitatief onderzoek, waarin de auteurs toch proberen te kwantificeren. De steekproefgrootte (3 huisartsen en 4 aios) is echter te klein om van verschillen in patronen tussen beide groepen te spreken. Er zijn meerdere factoren die deze verschillen zouden kunnen verklaren, zoals de persoonlijke gespreksstijl of het feit dat ervaren huisartsen soms al een jarenlange band met de gesprekspartner hebben. Dit onderzoek kan daarom slechts hypothesevormend zijn. De interessante resultaten pleiten voor een groter onderzoek (van bijvoorbeeld 15 huisartsen en 15 aios).
Ten tweede is ‘adaptief gedrag’ een complex fenomeen dat zich uit in, zoals de auteurs zelf ook aangeven, meerdere aspecten. Een van deze aspecten zou inderdaad formulations kunnen zijn, maar om dit om te keren en te zeggen dat er bij formulations automatisch sprake is van adaptief gedrag, is een drogreden. Om een valide uitspraak te doen over het verschil in adaptief gedrag tussen aios en ervaren huisartsen dient men naast verbaliseringen naar een aantal andere interactionele fenomenen en hun onderlinge samenhang te kijken.
Ten derde is de claim dat formulations op adaptief gedrag zouden duiden nauwelijks onderbouwd. Jammer, omdat onderzoek naar het effect van een bepaald interactioneel fenomeen (zoals formulations) juist het onderwerp van conversatieanalyse is. Er zijn namelijk meerdere interpretaties mogelijk. Of een formulation al dan niet op adaptief gedrag duidt, hangt af van de specifieke context waarin het voorkomt. In conversatieanalytisch onderzoek is het dan ook gebruikelijk dit soort beweringen te onderbouwen met meerdere gespreksfragmenten.
Als hypothesevormend onderzoek biedt dit artikel interessante aanknopingspunten voor verder conversatieanalytisch onderzoek. Een suggestie is om een groter aantal consulten van zowel ervaren huisartsen als aios op te nemen en deze ‘blind’ te laten beoordelen door experts op het gebied van consultvoering. Vervolgens kan conversatieanalyse worden gebruikt om te analyseren waarin consulten die als goed respectievelijk slecht worden beoordeeld concreet van elkaar verschillen. Dit zal resulteren in een lijst van interactionele fenomenen en inzichten in wat het ene consult anders maakt dan het andere. Deze beoordeling kan worden gekoppeld aan concrete gespreksstrategieën. En zo kunnen meetinstrumenten worden ontwikkeld voor de competentieontwikkeling en het verbeteren van de kwaliteit van consulten.
Mario Veen, Frits Bareman, Herman Bueving, Monique Beekman

Antwoord

Allereerst danken wij de schrijvers hartelijk voor hun constructieve commentaar. Erkenning van de conversatieanalyse als een vruchtbare methode die kan bijdragen tot verdere ontwikkeling van consultvoering stemt ons verheugd.
Een enkele opmerking vooraf: in het artikel is een poging ondernomen om binnen een kwalitatief design (conversatieanalyse) te laten zien hoe deelnemers aan een arts-patiëntgesprek hun bijdragen ten opzichte van elkaar coördineren. In dat verband hebben we tevens gekeken naar de verschillen in oriëntatie tussen dokters die als expert of novice dergelijke gesprekken voeren. Daarbij bleken experts in hun verbaliseringen een vorm van adaptiviteit te laten zien die we niet zo zagen bij de novicen. Ter nadere toelichting zijn daarbij in het kleine corpus waarvan we gebruik hebben gemaakt, de verschillende typen verbalisering ook geteld en vergeleken. Het doel van dit onderzoek was echter niet om statistische generalisaties te maken, maar om verschillende praktijken in beeld te brengen.
Wanneer dit in de toekomst wel uitgangspunt wordt voor onderzoek dan is het, zoals de schrijvers in hun eerste punt naar voren brengen, inderdaad nodig om een groter onderzoek met meerdere ervaren artsen en aios op te zetten, zoals wij zelf ook hebben aangegeven in de Beschouwing.
In het tweede punt benadrukken de schrijvers het belang van andere fenomenen dan alleen verbaliseringen om adaptief gedrag nader te analyseren. Zoals wij in de Inleiding benoemen, was daar in het kader van dit onderzoek geen mogelijkheid voor, maar wij juichen elk initiatief om onderzoek op dit gebied te doen van harte toe. Daarnaast hebben wij nooit de suggestie willen wekken dat er bij het gebruik van formulations altijd automatisch sprake is van adaptief gedrag. Het ging ons om de manieren waarop artsen verschillende soorten verbaliseringen inzetten om adaptief gedrag ten opzichte van de patiënt te tonen. Met name de formulations die werken als upshot (concluderend) werken vaak op die manier.
In het derde punt wijzen de schrijvers erop dat het in de conversatieanalyse gebruikelijk is om beweringen te onderbouwen met meerdere gespreksfragmenten. Hierin hebben zij volkomen gelijk en dat is ook wel degelijk gebeurd binnen dit onderzoek. In dit artikel was echter geen ruimte om meerdere gespreksfragmenten te tonen, maar is in de verslaglegging van het gehele onderzoek is dit wel gedaan (http://scripties.let.eldoc.ub.rug.nl/FILES/root/Master/DoorstroomMasters/Communicatie-enInfor/2010/JagerM./Ma-1395785-M._Jager.pdf).
De suggestie om vervolgonderzoek te doen naar interactionele fenomenen en hun aandeel in het verloop van een consult onderschrijven wij van harte. Wellicht ligt hier een kans voor een gezamenlijk project van Rotterdam en Groningen.
Margot Jager, Jan Schuling, Jan Pols, Jan Berenst

Literatuur

  • 1.Jager M, Schuling J, Pols J, Berenst J. Consultvoering van aios en ervaren huisartsen. Huisarts Wet 2011;54:478-82.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen