Eerder NIVEL-onderzoek heeft aangetoond dat er in Nederland in de afgelopen vijf jaar geen grote regionale verschillen te zien waren in huisartsenbezettingsgraad en in de aanwas van nieuwe huisartsen.
5 Uit ons onderzoek blijkt echter dat er bij huisartsen-in-opleiding wel degelijk grote verschillen in populariteit zijn tussen de verschillende regio’s. De vijf populairste regio’s – Utrecht, Arnhem/Nijmegen, Gooi en Vechtstreek, Haarlem en Veluwe – worden bijna tienmaal zo vaak genoemd als de vijf minst populaire (Delfzijl, Oost-Groningen, Zuidoost-Drenthe, Noord-Friesland en Midden-Limburg). Zouden aios na hun opleiding vasthouden aan de vestigingsvoorkeuren die ze in ons onderzoek uitspreken, dan zou er in sommige regio’s een huisartsentekort ontstaan.
Wat bepaalt de vestigingskeuze van aankomende huisartsen? Leggen we aios zelf deze vraag voor, dan spelen werkgelegenheid zowel voor henzelf als voor de partner, en nabijheid van vrienden en familie de grootste rol. Ook in de literatuur zien we werkgelegenheid voor de partner vaak terug als voornaamste reden om zich ergens te vestigen.
8 Het verklaart de populariteit van Utrecht, de Randstad, Gelderland en Noord-Brabant, waar de werkgelegenheid voor (hoogopgeleide) partners goed is en die bovendien zo centraal liggen dat familie en vrienden nooit al te ver weg wonen.
Het NIVEL constateerde in een eerder onderzoek dat beginnende huisartsen vaak blijven werken in de regio waar ze zijn opgeleid.
6 Het valt op dat de spreiding van de populaire COROP-gebieden redelijk overeenkomt met de ligging en grootte van de opleidingsinstituten. De uiterste periferie, die ook ten opzichte van de perifere opleidingsinstituten betrekkelijk ver weg is, is het minst populair. Er zijn echter uitzonderingen. De COROP-gebieden rond Maastricht zijn beduidend minder populair dan de COROP-gebieden rond Groningen, hoewel de opleidingsinstituten in beide steden nagenoeg evenveel aios opleiden. Dit verschil zou verklaard kunnen worden door het ‘noordspoor’, in het kader waarvan aios uit Maastricht hun huisartsenopleiding desgewenst grotendeels in Noord-Brabant kunnen volgen met slechts eenmaal per week centraal onderwijs in Maastricht. Vergelijkbaar met Noord-Brabant is de regio Twente, ook tamelijk in trek zonder dat er een opleidingsinstituut in de nabijheid is. Wellicht komt dat doordat de huisartsenopleiding van het VUmc een dependance heeft in Twente, die het mogelijk maakt om al tijdens de opleiding binding te krijgen met de streek. Deze hypothese wordt ondersteund door retrospectief onderzoek in de Verenigde Staten waaruit bleek dat medisch studenten van een regionaal gelegen medische campus eerder kiezen voor een carrière in dezelfde regio dan studenten die op de universiteitscampus zijn opgeleid.
9 In maart 2011 startte het UMCG om deze reden een opleidingsdependance in de regio Emmen, in de verwachting dat daardoor meer huisartsen in de regio zullen ‘blijven hangen’.
De geënquêteerden waarderen de mogelijkheid om op een regionale dependance te studeren in hoge mate. Door een tekort aan plaatsen op de huisartsenopleidingen in Utrecht en de Randstad vallen er jaarlijks artsen af bij de selectie. De huidige generatie aios zou het toejuichen als de student in dat geval de keuze zou krijgen om – vrijwillig – een huisartsenopleiding elders in het land te gaan volgen. Zou deze stap echter verplicht worden, dan zou dat op weerstand stuiten. Actieve samenwerking tussen de verschillende opleidingsinstituten bij de selectieprocedures kan er wellicht toe leiden dat ook perifere opleidingsinstituten en (toekomstige) dependances genoeg aanwas krijgen. Ook andere initiatieven, zoals uitwisselingsprogramma’s en faciliteiten om na de huisartsenopleiding tijdelijk te werken in een gebied met een dreigend vestigingstekort, worden hoog gewaardeerd zolang zij op vrijwillige basis zijn en niet verplichtend.
Als faciliterende maatregelen om pas afgestudeerde huisartsen te verleiden in een probleemgebied te gaan werken, waarderen de respondenten met name financiële en facilitaire hulp bij de over te nemen praktijk. Het gaat dan met name om hulp bij het verbeteren van de kwaliteit van de praktijk en bij het opzetten van samenwerkingsverbanden om bijvoorbeeld de ANW-zorg te delen. In Engeland en Wales is gebleken dat dergelijke initiatieven wel degelijk effect sorteren.8