Praktijk

Kennistoets: vragen

Gepubliceerd
5 maart 2014
Bij de 27-jarige heer Donkerbroek is op kinderleeftijd de diagnose hemofilie A gesteld. Hij heeft een kinderwens en komt op het spreekuur met vragen over de erfelijkheid van deze ziekte. Zijn partner is gezond en er komen geen erfelijke aandoeningen in haar familie voor. De huisarts legt in begrijpelijke termen uit dat het om een X-gebonden recessief erfelijke aandoening gaat. Hij zegt dat (1) eventuele zonen van de heer Donkerbroek ongeveer 50% kans op de aandoening hebben.
1. De bewering van de huisarts na 1 is correct.
Verder zegt de huisarts dat alle eventuele dochters draagster zullen zijn van de aandoening.
2. Deze bewering van de huisarts is correct.
Edwin is 5 jaar en komt met zijn vader op het spreekuur. Vader heeft gemerkt dat Edwin niet zo goed ziet. De huisarts verricht refractieonderzoek en komt tot de conclusie dat er bij Edwin sprake is van verziendheid (hypermetropie). Zij vraagt of er bij de ouders sprake is (geweest) van strabisme of amblyopie. De huisarts legt aan vader uit dat (1) bij verziendheid de oogas te kort is in verhouding tot de brekende media van het oog. Zij verwijst Edwin naar de opticien.
3. Ernstige hypermetropie is meer waarschijnlijk bij strabisme of amblyopie van de ouders.
4. De bewering van de huisarts na (1) is correct.
5. Verwijzen naar de opticien is correct.
De huisarts beantwoordt vragen van een schaderegelaar over zijn patiënt de 45-jarige heer Jilesen, die zeven maanden geleden een kop-staartbotsing heeft gehad. De heer Jilesen heeft hiervoor toestemming gegeven. De huisarts schrijft de schaderegelaar dat (1) de diagnose die door de neuroloog bij de heer Jilesen is gesteld, een traumatische distorsie van de nek met uitstralende pijn in de linkerarm is; (2) de behandeling uit fysiotherapie bestaat; en (3) de genezing vermoedelijk nog ongeveer een half jaar zal duren. Het is correct dat de huisarts aan de schaderegelaar de volgende schriftelijke informatie geeft:
6. - de gestelde diagnose na (1);
7. - de ingestelde behandeling na (2);
8. - de prognose na (3).
Mevrouw De Jong, 32 jaar, is 28 weken zwanger. Reeds voor de zwangerschap had zij overgewicht (BMI van 35). Zij komt nu op het spreekuur met de vraag of overgewicht erfelijk is en of ze nu al wat kan doen om te zorgen dat haar baby minder kans heeft op overgewicht. De huisarts vertelt haar dat (1) voornamelijk omgevingsfactoren een rol spelen bij overgewicht. De huisarts adviseert onder andere om haar baby borstvoeding te geven. Hij zegt (2) dat het geven van borstvoeding preventief werkt op het krijgen van overgewicht bij het kind.
9. De bewering na 1 is correct.
10. De bewering na 2 is correct.
De antwoorden staan op pagina 164.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen