Vraag naar de aard en het beloop van de klachten, vraag of de patiënt koorts of koude rillingen heeft (gehad). Beoordeel of er een verhoogd risico is voor erysipelas: immuuncompressie, diabetes mellitus, hartfalen, lymfoedeem, overmatig alcoholgebruik of eerdere soortgelijke huidinfecties. Vraag naar werk in de vlees- of visverwerkende industrie, dit geeft een verhoogde kans op erysipeloïd (huidinfectie met door dieren overgebrachte bacterie Erysipelothrix rhusiopathiae, waarbij feneticilline eerste keus is). Vraag bij twijfel over het onderscheid met DVT naar risicofactoren. Koorts en koude rillingen maken DVT onwaarschijnlijker. Denk bij een rode en warme huid bij een gewricht ook aan jicht.
Vraag de patiënt of hij/zij een porte d’entrée heeft (gehad) en zoek deze actief. Vaak zit deze tussen de tenen, in de vorm van ragaden of door dermatomycose, maar ook een ulcus cruris of een ‘gewone’ wond kan de ingang zijn. Let op roodheid, warmte, pijn, zwelling en functiebeperking. Wees bij blaarvorming bedacht op necrotiserende fasciitis.
Behandel een vastgestelde erysipelas met flucloxacilline 4 dd 500 mg oraal gedurende 10 dagen. Een smalspectrumpenicilline is voor de Streptococcus pyogenes-infectie voldoende, maar gezien de kans op een menginfectie met Staphylococcus aureus, die in 80% van de gevallen bètalactamase vormt, is flucloxacilline de eerste keus. Geef bij een allergie voor penicilline claritromycine 2 dd 500 mg oraal gedurende 7-10 dagen (kinderen 2 dd 7,5 mg/kg lichaamsgewicht/dag) of azitromycine 1 dd 500 mg oraal gedurende 3 dagen (kinderen 10 mg/kg lichaamsgewicht/dag).
Verwijs de patiënt met spoed bij (vermoeden van) zeer zeldzame complicaties als sepsis, necrotiserende fasciitis of gangreen. Verwijs ook bij persisterende hoge koorts én niet reageren op antibiotische behandeling binnen 48 uur.