De meeste informatie over de effectiviteit van oefentherapie bij heupartrose komt uit onderzoeken, waarin zowel patiënten met knieartrose als heupartrose werden geïncludeerd. In een systematische review werden 10 trials gepoold, waarvan er 5 alleen patiënten met heupartrose includeerden.
1 De onderzoekers vonden op korte termijn (direct na de laatste therapiesessie, duur therapie was enkele weken of maanden) een positief effect op zelfgerapporteerde pijn- en functiescores met een geschat verschil van 8 punten op pijn en 7 punten op functie, op een schaal van 0 tot 100. Deze verschillen lijken op de grens te liggen van wat klinisch relevant is. Zo is de ‘minimal clinical important difference’ (MCID) 7,5 voor pijn en 6,7 voor functie op de WOMAC-schaal (0-100). WOMAC is een van de meestgebruikte gevalideerde vragenlijsten voor pijn en functie in heup- en knieartroseonderzoek. Hoewel het verschil klein is, beschouwen de auteurs van de review de gevonden verschillen als klinisch relevant, mede gezien het lage risico van oefentherapie. Zij vonden geen verschil voor kwaliteit van leven. Ook voor langetermijneffecten (langer dan 6 maanden) zijn enkele onderzoeken gedaan. In een systematische review uit 2007 werd geen langetermijneffect gevonden voor pijn en functie.
2 Wel leken terugkombehandelingen na de therapieperiode (zogenaamde boostersessies, waarin oefeningen en informatie herhaald werden) het kortetermijneffect langer in stand te houden. Een Finse onderzoeksgroep publiceerde in 2011 een gerandomiseerde trial binnen de eerstelijnszorg, waarbij oefentherapie in combinatie met huisartsenzorg werd afgezet tegen huisartsenzorg alleen.
3 Ze vonden geen verschillen voor pijn, maar op 6 en 18 maanden wel een statistisch significant betere WOMAC-functiescore voor de groep die oefentherapie kreeg. De medische kosten verschilden niet tussen de twee groepen.