1. Onjuist / 2. Juist
Erysipeloïd ontstaat doorgaans vanuit een wond en wordt veroorzaakt door Erysipelothrix rhusiopathiae (grampositieve bacterie). De infectie kan ontstaan bij personen die frequent met vis, vogels of vlees in aanraking komen, zoals slagers, poeliers en vissers. Erysipeloïd wordt gekenmerkt door een paarsrode, scherp begrensde pijnlijke plek op de hand of vinger en gaat zelden gepaard met systemische verschijnselen.
Wielink G, Koning S, Oosterhout RM, Wetzels R, Nijman FC, Draijer LW. NHG-Standaard Bacteriële huidinfecties (eerste herziening). www.nhg.org.
3. Juist / 4. Onjuist
Parasieten komen minder vaak voor als verwekkers van acute diarree. Protozoa zijn als oorzaak te overwegen naarmate de diarree langer duurt (> 10 dagen). Giardia lamblia (giardiasis) komt in Nederland het vaakst voor, vooral bij kinderen en hun ouders/verzorgers. Bij een niet-zieke, niet-immuungecompromitteerde patiënt kan de huisarts fecesonderzoek aanvragen bij persisterende klachten (langer dan tien dagen). Dit onderzoek dient in eerste instantie gericht te zijn op Giardia lamblia. Symptoomloos dragerschap komt veel voor en behoeft geen behandeling. Behandeling met metronidazol is vooral aangewezen bij langdurige klachten. Soms is herhalen van de kuur noodzakelijk.
Belo JN, Bos ML, Brühl PhC, Lemmen WH, Pijpers MAM, Van den Donk M, et al. NHG-Standaard Acute diarree (derde herziening). www.nhg.org .
5. Juist / 6. Juist / 7. Juist
De diagnose hartfalen berust op drie pijlers:
-
klinische symptomen die passen bij hartfalen (bijvoorbeeld verminderde inspanningstolerantie, die zich vaak uit in klachten van kortademigheid en vermoeidheid of perifeer oedeem);
-
én onderzoeksbevindingen die passen bij hartfalen (bijvoorbeeld crepiteren over de longen, verhoogde centraalveneuze druk (CVD), perifeer oedeem, vergrote lever, heffende/verbrede ictus, hartgeruis, tachycardie, tachypneu, derde harttoon);
-
én objectief bewijs voor een structurele of functionele afwijking van het hart in rust (ECG, pro-BNP, echocardiogram).
Hoes AW, Voors AA, Rutten FH, Van Lieshout J, Janssen PGH, Walma EP. NHG-Standaard Hartfalen (tweede herziening). www.nhg.org.
8. Onjuist / 9. Onjuist
Bij snurken moet de huisarts onderscheid maken tussen primair (benigne) snurken en slaapapneusyndroom. Als snurken niet gepaard gaat met ademstilstand of overmatige slaperigheid overdag spreekt men van ‘primair of benigne snurken’. Er is weinig gecontroleerd onderzoek gedaan naar het effect van intranasale corticosteroïden, één RTC liet geen gunstig effect zien. Ook het nut van neuspleisters is niet wetenschappelijk onderbouwd.
Bindels PJE, Lammers JWJ, redactie. Longziekten, tweede herziene editie, Reeks Praktische huisartsgeneeskunde. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 2009.
Eekhof JAH, Knuistingh Neven A, Opstelten W, redactie. Kleine kwalen in de huisartspraktijk. Zesde druk. Maarssen: Elsevier gezondheidszorg, 2013.
10. Juist
De incidentie van uterusperforaties ligt bij zowel het hormoonspiraal als het koperspiraal tussen de 0,0 en 2,6 per 1000 inserties. Het risico lijkt groter bij plaatsing in de postpartumperiode en tijdens lactatie. Ook het risico op expulsie is het grootst in het eerste gebruiksjaar, bij plaatsing direct na een tweedetrimesterabortus of bij plaatsing direct postpartum.
Brand A, Bruinsma A, Van Groeningen K, Kalmijn S, Kardolus I, Peerden M, et al. NHG-Standaard Anticonceptie. www.nhg.org.