Wetenschap

Artritis van de grote teen is niet altijd jicht

Samenvatting

Kienhorst LBE, Janssen M, Fransen J, Van de Lisdonk EH, Janssens HJEM. Artritis van de grote teen is niet altijd jicht. Huisarts Wet 2015;58(6):294-8.
Artritis van het MTP-1-gewricht, het basisgewricht van de grote teen, is een van de kenmerken van jicht en huisartsen diagnosticeren een MTP-1-artritis dan ook vrijwel altijd als jicht. In dit gewricht komen echter ook andere vormen van artritis voor. Wij stelden ons ten doel de validiteit te bepalen van de klinische diagnose ‘jicht of niet-jicht’ ten opzichte van de gouden standaard, de aanwezigheid van uraatkristallen in geaspireerde gewrichtsvloeistof. Daarnaast onderzochten we de prevalentie van andere diagnoses dan jicht en zochten we naar klinische kenmerken die jichtpatiënten kunnen onderscheiden van niet-jichtpatiënten.
Prospectief cohortonderzoek waarin deelnemers met een monoartritis van het MTP-1-gewricht werden geworven door huisartsen. De huisartsen werd gevraagd naar hun klinische diagnose (jicht of geen jicht). Na inclusie en verwijzing verzamelde een reumatoloog de klinische kenmerken van de deelnemers en voerde een gewrichtspunctie uit. Bij afwezigheid van uraatkristallen werd naar een andere reumatische ziekte gezocht. Als er geen diagnose kon worden gesteld, werd het onderzoek herhaald bij hernieuwde klachten. De totale follow-upduur was zes jaar.
De huisartsen includeerden 159 patiënten. Aan het eind van de follow-upperiode hadden er 123 (77%) de diagnose ‘jicht’, 12 (8%) een andere reumatische diagnose en 24 (15%) de diagnose ‘voorbijgaande ongespecificeerde monoartritis’. De huisartsen hadden de klinische diagnose ‘jicht’ gesteld bij 155 deelnemers (98%). Deze klinische blik had voor jicht een positieve voorspellende waarde van 0,79 en een negatieve voorspellende waarde van 0,75. Wij vonden dat een aantal klinische kenmerken van jichtpatiënten significant verschilt van die van niet-jichtpatiënten. De meest opvallende, naast MTP-1-artritis, zijn mannelijk geslacht, eerdere artritis, gewrichtsroodheid, hypertensie, cardiovasculaire ziekte en hoge serumconcentratie urinezuur.
Jicht is een belangrijke maar zeker niet de enige oorzaak van MTP-1-artritis. Het verdient aanbeveling de diagnose niet automatisch te stellen, maar ook andere klinische kenmerken daarbij te betrekken.

Wat is bekend?

  • Artritis in het basisgewricht van de grote teen (MTP-1) wordt vrijwel altijd als jicht gediagnosticeerd.
  • Jicht komt inderdaad vaak voor in het MTP-1-gewricht, maar in dit gewricht komen ook andere reumatische ziekten voor.
  • De gouden standaard voor de diagnose jicht is het aantonen van uraatkristallen in gewrichtsvloeistof; de huisarts is echter aangewezen op klinische kenmerken.

Wat is nieuw?

  • Bij een patiënt met MTP-1-artritis stellen huisartsen vrijwel altijd de diagnose jicht.
  • Een kwart van deze diagnoses blijkt achteraf onterecht: het gaat dan om een andere reumatische ziekte of om een voorbijgaande ongespecificeerde artritis.
  • De serumconcentratie urinezuur alleen is geen betrouwbare maatstaf voor het onderscheid tussen jicht en niet-jicht. Ook andere klinische kenmerken moeten meegewogen worden.

Inleiding

Artritis van het eerste metatarsofalangeale gewricht (MTP-1), het basisgewricht van de grote teen, is al sinds de oudheid bekend als een kenmerk van jicht en lijkt daarom nauwelijks diagnostische problemen op te leveren. Nu is jicht weliswaar de meestvoorkomende oorzaak van artritis van één gewricht en doet het zich vaak voor in het MTP-1-gewricht,123 maar eigenlijk is nooit onderzocht of de diagnose jicht bij een MTP-1-artritis altijd terecht is. Dit terwijl de juiste diagnose – jicht of een andere reumatische ziekte – wel degelijk gevolgen heeft voor de behandeling, bijvoorbeeld als het gaat om urinezuurverlagende therapie of cardiovasculair risicomanagement.456
Het doel van dit onderzoek was de validiteit te bepalen van de klinische diagnose door huisartsen (wel of geen jicht) ten opzichte van de gouden standaard bij MTP-1-artritis (de aanwezigheid van uraatkristallen in geaspireerd gewrichtsvocht). Daarnaast probeerden we inzicht te krijgen in de prevalentie van andere aandoeningen dan jicht bij MTP-1-artritis en in de klinische kenmerken die het onderscheid tussen jicht- en niet-jichtpatiënten kunnen maken.

Methoden

Deelnemers

Dit onderzoek vond plaats in het kader van een prospectief cohortonderzoek, uitgevoerd van 24 maart 2004 tot 14 juli 2007, dat tot doel had een beslisregel voor huisartsen te ontwikkelen om jicht te diagnosticeren zonder gewrichtsvochtanalyse.1 Huisartsen includeerden tijdens reguliere openingstijden van hun praktijk patiënten met kenmerken van een artritis van één gewricht en verwezen hen naar de afdeling Reumatologie van het Rijnstate Ziekenhuis in Arnhem. Direct na verwijzing faxte de huisarts of hij dacht dat de MTP-1-artritis jicht of geen jicht was. Tijdens de follow-upperiode bleef deze fax onbekend voor de onderzoekers en werden de verwezen patiënten beschouwd als patiënten met een voorafkans op jicht.

Eerste bezoek aan de reumatoloog

Binnen 24 uur na het bezoek aan de huisarts werden de doorverwezen patiënten poliklinisch onderzocht door de reumatoloog (MJ, in enkele gevallen een collega). Dit gestandaardiseerde onderzoek omvatte een anamnese, lichamelijk onderzoek en laboratoriumonderzoek [tabel 1]. Van elke patiënt werd gewrichtsvocht uit het MTP-1-gewricht met de polarisatiemicroscoop onderzocht op de aanwezigheid van uraatkristallen. Patiënten bij wie geen gewrichtsvocht kon worden geaspireerd of bij wie geen kristallen konden worden aangetoond, werden geclassificeerd als ‘geen jicht’. Deze groep onderging vervolgonderzoek op de aanwezigheid van een andere reumatische ziekte.
Tabel1De belangrijkste klinische kenmerken van 159 patiënten met MTP-1-artritis bij aanvang van het onderzoek
Klinische kenmerkenJicht (n = 123)*Geen jicht (n = 36)*p*Oddsratio (95%-BI)
Gemiddelde leeftijd, jaren (SD)59,2 (13,6)55,0 (14,1)0,120,98 (0,95-1,01)
Mannelijk geslacht104 85%19 53% 0,00 4,90 (2,16-11,09)
Acuut begin binnen 1 dag97 79%30 83%0,560,75 (0,28-1,98)
Eerdere artritisaanval gemeld76 62%13 36% 0,01 2,86 (1,32-6,19)
Medicatiegebruik
  • diuretica
38 31%5 14% 0,05 2,77 (1,00-7,68)
  • cardiovasculaire medicatie of antihypertensiva
75 61%9 25% 0,00 4,69 (2,03-10,82)
Familieanamnese met jicht30 24%8 22%0,671,20 (0,52-2,72)
Comorbiditeit
  • diabetes
8 7%2 6%0,84 1,18 (0,24-5,83)
  • hypertensie
60 49%6 17% 0,00 4,76 (1,85-12,25)
  • ? 1 hart- en vaatziekte§
41 33%3 8% 0,00 5,50 (1,59-19,01)
  • hypertensie plus ? 1 hart- en vaatziekte§
77 63%8 22% 0,00 5,86 (2,46-13,94)
Alcoholconsumptie
  • bier
47 38%5 14% 0,01 3,71 (1,35-10,23)
  • wijn
15 12%15 42% 0,00 0,19 (0,08-0,44)
  • gedestilleerd
12 10%1 3%0,223,68 (0,46-29,30)
Gewrichtsroodheid117 95%33 92%0,441,77 (0,42-7,47)
Tofus 11 9%0 0%nvt||nvt||
BMI > 25 kg/m210787%2672% 0,04 2,57 (1,05-6,32)
Serumconcentratie urinezuur, mmol/l
  • gemiddelde (SD)
0,48 (0,10)0,36 (0,10) 0,00 0,00 (0,00-0,00)
  • > 0,35
120 98%16 44% 0,00 50,00 (13,35-187,33)
Glomerulaire filtratiesnelheid &lt 60 ml/min/1,73m²37 30%3 8% 0,01 4,73 (1,37-16,41)
Bezinking mannen > 20 mm/min, vrouwen > 30 mm/min 4133%1028%0,511,32 (0,58-2,99)
C-reactief proteïne > 10 mg/l6855%**925%†† 0,00 3,70 (1,59-8,61)
* Aantallen en procenten, tenzij anders aangegeven; de p-waarde is bepaald met univariabele logistische regressie; significante verschillen (p ? 0,05) zijn vet aangegeven.
n = 121; n = 35; § Angina pectoris, myocardinfarct, hartfalen, CVA, TIA of perifeer vaatlijden; || Niet van toepassing, want de aanwezigheid van tofi correspondeerde volledig met de aanwezigheid van mononatriumuraatkristallen; n = 122; ** n = 119; †† n = 34.

Vervolgonderzoek

Patiënten bij wie geen jicht en geen andere reumatische ziekte werd geconstateerd, werden op de afdeling Reumatologie ten minste een jaar lang gevolgd. Deze patiënten kregen bij elke nieuwe episode van artritis opnieuw een poliklinisch onderzoek, inclusief gewrichtspunctie. Van de patiënten die ook na dit vervolgonderzoek nog geen diagnose hadden, gingen wij na afloop van de follow-upperiode, in juni 2012, bij de huisarts en in het ziekenhuisdossier na of er tussentijds een diagnose gesteld was. Patiënten bij wie met vervolgonderzoek uraatkristallen aangetoond waren, classificeerden we alsnog als jichtpatiënt.

Statistische analyse

Wij vergeleken de klinische blik van huisartsen met de gouden standaard met behulp van 2 × 2-tabellen, waarin we de sensitiviteit, specificiteit, positieve en negatieve voorspellende waarde en positieve en negatieve likelihood ratio berekenden. Voor de klinische kenmerken gebruikten we beschrijvende statistiek met de aanwezigheid van uraatkristallen als afhankelijke variabele. De groep jichtpatiënten vergeleken we met de groep niet-jichtpatiënten door middel van univariabele logistische regressie. Alle statistische analyses werden uitgevoerd met PASW Statistics 18.

Resultaten

Aan het onderzoek namen 93 huisartsen deel, die 381 patiënten includeerden met tekenen van artritis van één gewricht. De 159 patiënten die inderdaad MTP-1-artritis hadden, vormden onze onderzoekspopulatie. Hun gemiddelde leeftijd was 58,2 jaar (SD 13,8) en 123 (77%) waren man. De gemiddelde pijnscore op een visuele analoge schaal van 0 tot 100 was 53,7 (SD 22,7).

Jicht

De [figuur] laat het verloop van de diagnoses zien in de verschillende fasen van het onderzoek. De huisarts stelde de klinische diagnose jicht bij 155 (97%) van de 159 patiënten met MTP-1-artritis. Bij 117 (75%) van hen vond de reumatoloog bij het eerste onderzoek inderdaad uraatkristallen in het MTP-1-gewricht. Van de 4 patiënten met de klinische diagnose ‘geen jicht’ vond de reumatoloog bij 1 patiënt (25%) toch uraatkristallen en bij 5 patiënten werden in een latere fase alsnog uraatkristallen aangetoond. Van de 159 patiënten overleden er 19 (12%) tijdens de follow-upperiode.
Uit de analyse bleek dat de klinische diagnose jicht, vergeleken met de gouden standaard (uraatkristallen), een sensitiviteit heeft van 0,99, een specificiteit van 0,08, een positief voorspellende waarde van 0,79 en een negatief voorspellende waarde van 0,75. De positieve en negatieve likelihood ratio’s zijn respectievelijk 1,1 en 0,1.

Andere reumatische ziekten

Van de 159 patiënten bleken er bij het eerste onderzoek door de reumatoloog 10 (6%) een andere reumatische ziekte te hebben en 31 (19%) een ongespecificeerde artritis. Van laatstgenoemde patiënten bleken er bij vervolgonderzoek 5 (16%) alsnog jicht te hebben en 2 (6%) alsnog een andere reumatische ziekte.
Aan het eind van de onderzoeksperiode was de definitieve diagnose: ‘jicht’ voor 123 (77%) patiënten, ‘andere reumatische ziekte’ voor 12 (8%) patiënten en ‘voorbijgaande ongespecificeerde monoartritis’ voor 24 (15%) patiënten. De andere reumatische ziekten waren: artrose (n = 3), reumatoïde artritis (n = 2), arthritis psoriatica (n = 1), pseudojicht (n = 1), artritis secundair aan een inflammatoire darmziekte (n = 1), bunion (n = 1), palindroomreuma (n = 1), IgM-reumafactorpositieve artritis, niet te classificeren als reumatoïde artritis (n = 1) en IgM-reumafactor en anti-CCP-negatieve, ANA-positieve artritis, niet te classificeren als reumatoïde artritis (n = 1).

Klinische verschillen

[Tabel 1] toont de belangrijkste klinische verschillen tussen patiënten met en zonder jicht. De volgende kenmerken bleken significant vaker aanwezig bij patiënten met jicht: man, eerder artritis gehad, jicht zelf gerapporteerd, gebruik van diuretica, cardiovasculaire medicatie of antihypertensiva, hypertensie of cardiovasculaire ziekte, bierconsumptie, overgewicht, verhoogd urinezuur, verhoogd kreatinine, verlaagde glomerulaire filtratiesnelheid en verhoogd C-reactief proteïne. Wijnconsumptie werd minder vaak gevonden bij patiënten met jicht.

Discussie

Huisartsen stellen bij vrijwel alle patiënten met een MTP-1-artritis de diagnose jicht. De sensitiviteit van deze klinische diagnose is hoog, maar de specificiteit zeer laag: een patiënt met een MTP-1-artritis die géén jicht had, werd zelden correct gediagnosticeerd door de huisarts. Bij onderzoek van de gewrichtsvloeistof blijkt de klinische diagnose meestal juist, maar ons onderzoek laat zien dat de MTP-1-artritis in een kwart van de gevallen een teken is van een andere reumatische ziekte. De differentiaaldiagnose van MTP-1-artritis is uitgebreid.
Maakt het voor de behandeling iets uit of een acute MTP-1-artritis al dan niet veroorzaakt wordt door jicht? Het onderscheid is van belang als het om een septische artritis gaat, en in de huisartsenpraktijk is dat een zeldzaamheid die altijd een spoedverwijzing impliceert. Verder zal over behandeling met een NSAID geen discussie ontstaan, maar dat wordt anders wanneer men prednison of colchicine overweegt, die alleen bij jicht bewezen werkzaam zijn, of een (langdurige!) urinezuurverlagende behandeling met bijvoorbeeld allopurinol. Het onderscheid tussen jicht en niet-jicht is ook van belang voor een juiste inschatting van de cardiovasculaire risico’s.456
De diagnose jicht is alleen met zekerheid te stellen door de reumatoloog, die het gewrichtsvocht onderzoekt op de aanwezigheid van urinezuurkristallen; de huisarts is aangewezen op klinische kenmerken. In ons onderzoek hebben we een aantal klinische kenmerken geïdentificeerd die het onderscheid tussen ‘jicht’ en ‘geen jicht’ kunnen helpen maken, waaronder de aanwezigheid van hypertensie of een cardiovasculaire ziekte en een verhoogde serumconcentratie urinezuur. Een zestal van die kenmerken, naast de aanwezigheid van een MTP-1-artritis, vindt men terug in de beslisregel in [tabel 2], aan de hand waarvan de huisarts kan inschatten hoe groot de kans is dat een monoartritis veroorzaakt wordt door jicht.1 Deze beslisregel is in de huisartsenpraktijk een gevalideerd en praktisch aanvaardbaar alternatief voor de gouden standaard.
Tabel2Diagnostische beslisregel voor monoartritis in de huisartsenpraktijk
Klinisch kenmerkScore
Man2
Eerdere artritisaanval gemeld2
Acuut begin, binnen 1 dag0,5
Gewrichtsroodheid1
MTP-1-artritis2,5
Hypertensie of cardiovasculaire ziekte*1,5
Serumconcentratue urinezuur > 0,35 mmol/l3,5
Totaal
? 4 punten: 3% kans op jicht; overweeg een andere diagnose
4-8 punten:diagnose onzeker; overweeg verwijzing voor onderzoek van het gewrichtsvocht op urinezuurkristallen
? 8 punten:80% kans op jicht; behandel de patiënt als jichtpatiënt, inclusief zorg voor cardiovasculaire risico’s
* Angina pectoris, myocardinfarct, hartfalen, CVA, TIA of perifeer vaatlijden.
In onze deelnemersgroep bleef de oorzaak van de MTP-1-artritis bij 24 patiënten (15%) onbekend. Dat is lager dan de in de literatuur gerapporteerde percentages.78 Een ruime meerderheid (77%) van de 31 patiënten met ongespecificeerde artritis meldde geen klachten meer gedurende de follow-upperiode en bij slechts 7 (23%) van hen werd uiteindelijk alsnog een diagnose gesteld. We kunnen niet volledig uitsluiten dat een van de 24 patiënten met ongespecificeerde artritis toch jicht had, maar het is niet waarschijnlijk aangezien jicht een recidiverende aandoening is en de follow-upduur zes jaar was.
Ons onderzoek heeft uitgewezen dat de serumconcentratie urinezuur bij bijna alle deelnemers (98%) verhoogd was tijdens een jichtaanval. Dat is in tegenspraak met eerder onderzoek.910 Een mogelijke verklaring is dat wij voor de diagnose jicht zijn uitgegaan van de gouden standaard, terwijl de genoemde onderzoeken ook klinische criteria accepteerden. In ons onderzoek lag de urinezuurspiegel bij de meerderheid van de deelnemers in de niet-jichtgroep (56%) binnen de referentiewaarden, maar was zij bij een aanzienlijke minderheid (44%) wel verhoogd. Dat geeft aan dat de diagnose jicht niet alleen op basis van de urinezuurspiegel gesteld mag worden en dat er aanvullende klinische kenmerken nodig zijn om onderscheid te maken met een niet-jichtartritis.1
De pijnscore is niet geschikt om te differentiëren tussen jicht en geen jicht: de gemiddelde pijnscore van deelnemers met jicht was 54,3 (SD 22,4), die van deelnemers zonder jicht was 51,4 (SD 23,84); het verschil bleek niet significant (p = 0,65).

Sterke en zwakke punten

Een sterk punt van ons onderzoek is dat een grote groep eerstelijnspatiënten met MTP-1-artritis een diagnostische gewrichtspunctie heeft ondergaan, terwijl huisartsen in de dagelijkse praktijk bij een vermoeden van jicht slechts 10% van de patiënten verwijzen naar een reumatoloog.11
Een zwak punt van ons onderzoek is dat wij bij 24 deelnemers (15%) geen diagnose konden stellen. Bij 7 van hen kwam dat doordat tijdens de gewrichtspunctie geen of twijfelachtig gewrichtsvocht werd verkregen. Dit percentage (29%) is veel hoger dan het overeenkomstige percentage in de deelnemersgroep als geheel (6%). Dat dit te wijten zou zijn aan de aspiratietechniek of aan de vaardigheid van de reumatoloog lijkt ons onwaarschijnlijk, aangezien het een ervaren reumatoloog betrof en de test een sensitiviteit van 95% en een specificiteit van 97% heeft voor kristalherkenning.12 De oorzaak is waarschijnlijk dat de artritis in deze patiënten milder was.

Conclusie

Op grond van dit onderzoek pleiten we ervoor niet elke MTP-1-artritis automatisch te beschouwen als jicht, maar ook andere klinische kenmerken in het oordeel te betrekken. Voor dat doel is er een gevalideerde diagnostische beslisregel opgesteld die uitgaat van zeven eenvoudig vast te stellen klinische kenmerken. Als de huisarts blijft twijfelen aan de diagnose, dan is verwijzing naar een reumatoloog voor een gewrichtspunctie aan te bevelen.

Literatuur

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen