Praktijk

Kennistoets: vragen

Gepubliceerd
4 januari 2016
1. Bij 65% van de patiënten met hypertensie wordt de streefwaarde van de bloeddruk (
  • Therapietrouw.
  • Behandeling van een oorzaak (secundaire hypertensie).
  • Wittejassenhypertensie.
  • Zowel, a, b als c.

2. Mevrouw Van de Waal, 55 jaar, houdt een te hoge tensie ondanks gebruik van metoprolol en hydrochloorthiazide. De huisarts vermoedt een wittejassenhypertensie. Welke van onderstaande kenmerken past hierbij?
  • Wel hypertensie met spreekkamermetingen, maar niet met thuisbloeddrukmeting.
  • Hoge hartfrequentie ondanks gebruik van een bètablokker.
  • Persisterend oedeem van de onderbenen ondanks gebruik van een diureticum.
  • Alle bovenstaande kenmerken.

3. Als bij mevrouw Van de Waal een wittejassenhypertensie wordt aangetoond, welke aanpak ligt dan het meest voor de hand?
  • Doseringsschema antihypertensiva vereenvoudigen.
  • Antihypertensieve medicatie verlagen.
  • Antihypertensieve medicatie verhogen.

4. Body dysmorphic disorder (BDD) is een psychiatrische aandoening waarbij de patiënt obsessief bezig is met een minimaal of niet bestaand defect van het uiterlijk. Met welk lichaamsdeel zijn patiënten met BDD het vaakst gepreoccupeerd?
  • De huid.
  • Het haar.
  • De neus.
  • De borsten.

5. De huisarts heeft bij mevrouw De Haas, 32 jaar, de diagnose body dysmorphic disorder gesteld. Mevrouw De Haas is gepreoccupeerd met haar huid, zij krabt er overmatig aan en staat elke dag uren voor de spiegel. Zij wil niet worden doorverwezen. De huisarts besluit daarop mevrouw De Haas in samenwerking met de POH-ggz te behandelen. Welke gedragslijn dient de huisarts ten opzichte van mevrouw De Haas te volgen?
  • Stel haar op de hoogte van de diagnose.
  • Ga een gesprek aan over het wel of niet bestaan van een huiddefect.
  • Adviseer om te stoppen met het krabben aan de huid.
  • Adviseer haar te stoppen met het zorgen maken over haar uiterlijk.

6. Het artikel van Olsman et al. gaat over hoop in de palliatieve zorg en geeft aan dat er verschillende perspectieven op hoop mogelijk zijn. Als een patiënt met een maligniteit de hoop uitspreekt dat een behandeling zal aanslaan, en de huisarts antwoordt: ‘Ik kan me voorstellen dat u dat hoopt. Het is ook niet niks wat u allemaal meemaakt’, wil hij de behoeften van de patiënt erkennen. Dit is een voorbeeld van:
  • Een realistisch perspectief.
  • Een functioneel perspectief.
  • Een narratief perspectief.

7. Van Hassel et al. beschrijven in hun artikel een aantal veranderingen in de loopbanen van huisartsen in de periode 1981-2011. Eén trend is dat,vanaf de afstudeercohorten 1991-1992, het aantal afgestudeerden toeneemt dat na de opleiding daadwerkelijk als huisarts gaat werken. Welke mogelijke verklaring noemt het artikel hiervoor?
  • Een afgenomen werkgelegenheid.
  • De verlenging van de opleidingsduur.
  • Het toegenomen aandeel vrouwelijke huisartsen.
  • De oprichting van de huisartsenposten.

8. Een andere trend die Van Hassel et al. constateren is dat vanaf het afstudeercohort 2006-2007 het aandeel waarnemers hoger is dan voor alle voorgaande cohorten. Welke mogelijke verklaring geeft het artikel hiervoor?
  • Een toegenomen werkgelegenheid.
  • Het toegenomen aandeel vrouwelijke huisartsen.
  • De oprichting van huisartsenposten.

Reacties (4)

N.M. de Ruyter… (niet gecontroleerd) 6 januari 2016

Zeer vriendelijk bedankt Annet!

J.W. Sollie (niet gecontroleerd) 6 januari 2016

Aanvullend: klik op de button "Deze Maand" en scroll naar beneden, u vindt een overzicht van alle artikelen uit het nummer van de laatste maand. Kennistoets Antwoorden staat daarbij.
Annet Sollie e-redacteur H&W

J.W. Sollie (niet gecontroleerd) 6 januari 2016

De antwoorden staan ook de site, in dit geval: http://www.henw.org/archief/volledig/id12059-kennistoets-antwoorden.html

N.M. de Ruyter… (niet gecontroleerd) 5 januari 2016

Waar kunnen de antwoorden teruggevonden worden?

Verder lezen