Ze kozen 25 positieve woorden zoals ‘creatief’, ‘bemoedigend’, ‘enorm’ en ‘veelbelovend’ en 25 negatieve woorden zoals ‘teleurstellend’, ‘onmogelijk’, ‘inadequaat’ en ‘onvoldoende’ en normaliseerden hun frequentie van voorkomen op basis van het totaal aantal abstracts. Daarna werd gekeken in hoeverre het bezigen van dit soort woorden in de loop der tijd veranderde.
De frequentie van positieve woorden in de periode 1974-1980 bedroeg slechts 2%. In 2014 was hun frequentie opgelopen naar 17,5%. Er was dus een relatieve gebruiksstijging van 880%. Al de 25 gekozen woorden droegen bij aan toename, in het bijzonder de woorden ‘robuust’, ‘nieuw’, ‘innovatief’ en ‘zonder precedent’, waarvan de relatieve frequentie met wel 15.000% toenam.
De frequentie van negatieve woorden nam in genoemde periode eveneens toe van 1,3 naar 3,2%, een relatieve toename van 257%.
In hun beschouwing achten de auteurs het mogelijk dat wetenschappers in de loop der tijd een optimistischere schrijfwijze hebben ontwikkeld. Aannemelijker is echter dat wetenschappers hun resultaten en de implicaties daarvan zijn gaan overdrijven om de kans op publicatie groter te maken. Het veelvuldig gebruik van positieve bewoordingen is waarschijnlijk gerelateerd aan de positive outcome bias, die momenteel aanwezig is in de wetenschappelijke literatuur. De onderzoekers bepleiten een nieuwe academische cultuur, waarin kwaliteit meer beloond wordt dan kwantiteit en onderzoekers gestimuleerd worden genuanceerd en objectief te blijven. We blijven immers behoefte houden aan briljante, unieke, innovatieve, creatieve en excellente wetenschappers.
Tjerk Wiersma