In een gemiddelde Nederlandse huisartsenpraktijk worden jaarlijks 5-10 nieuwe patiënten met diabetes mellitus gediagnosticeerd. De incidentie, die voor mannen hoger is dan voor vrouwen, neemt toe met de leeftijd tot ongeveer 75 jaar en neemt dan weer iets af. De meeste volwassenen die diabetes ontwikkelen, hebben DM2. Klachten treden laat en geleidelijk op. DM2 kan ook vroegtijdig worden ontdekt bij mensen zonder symptomen maar met een verhoogd risico op diabetes (zoals overgewicht of diabetes bij een ouder, broer of zus), bijvoorbeeld via casefinding tijdens een spreekuurbezoek (opportunistische screening) of cardiovasculair risicomanagement.
Zonder symptomen mag je de diagnose DM2 stellen als je op twee verschillende dagen een nuchtere bloedglucose ≥ 7,0 mmol/l vindt, waarbij alleen waarden bepaald in het laboratorium in veneus plasma gebruikt mogen worden. Een meting met een draagbare glucosemeter kan onbetrouwbaar zijn, bijvoorbeeld bij vieze vingers van de patiënt. Omdat de meters bovendien een meetfout van 10 tot 15% kunnen hebben, zijn ze, zeker in de grensgebieden, minder geschikt voor diagnostiek. Bij hyperglykemische symptomen (overmatige dorst, veel plassen, gewichtsverlies, jeuk) kan de diagnose al gesteld worden bij één nuchtere plasmaglucose ≥ 7,0 mmol/l of één willekeurige plasmaglucose > 11,0 mmol/l, die ook met een vingerprik bepaald mag zijn als de waarde ten minste 15% hoger is.
Bij een volwassene met diabetes kan er ook sprake zijn van latent autoimmune diabetes in adults (LADA). Dat is het langzaam ontstaan van diabetes mellitus type 1 (DM1) op oudere leeftijd (> 40 jaar), waarbij het auto-immuunproces veel trager verloopt en het klassieke beeld van DM1 (korte ziekteduur, hyperglykemie, gewichtsverlies en ketonurie) meestal ontbreekt. Patiënten met LADA hebben vaak een BMI < 27 kg/m2 en een verhoogd risico op andere auto-immuunziekten, zoals hypothyreoïdie. De familieanamnese voor DM2 is meestal negatief. Ongeveer 10% van alle personen met de diagnose DM2 heeft eigenlijk LADA.