Geïncludeerde SPRINT-deelnemers van ≥ 75 jaar (n = 2636) volgden na randomisatie hetzelfde behandelprotocol als de overige deelnemers. Met behulp van een speciaal voor dit onderzoek ontwikkeld en gevalideerd meetmodel werd bovendien bij de start van het onderzoek de mate van fitheid uitgedrukt in de zogeheten frailty-index. In dit model werden variabelen verwerkt met betrekking tot onder meer comorbiditeit, aantal ziekenhuisopnames, cognitie, depressiekenmerken, gezondheidsbeleving en loopsnelheid. Deelnemers werden geclassificeerd als fit, minder fit, of kwetsbaar. Primaire uitkomstmaat was het optreden van een of meer cardiovasculaire events.
Resultaten Van 2510 personen werden de complete follow-upgegevens verzameld. In totaal werden 815 personen (30,9%) geclassificeerd als kwetsbaar en 1456 (55,2%) als minder fit. In de intensieve groep (SBD < 120) werden 440 personen (33,4%) als kwetsbaar geclassificeerd tegenover 375 personen (28,4%) in de standaardgroep (SBD < 140). Hoewel er meer uitvallers waren onder de als kwetsbaar en minder fit geclassificeerde personen, was er geen verschil tussen beide behandelgroepen.
De gemiddelde SBD bij de start was in beide groepen 141,6 mmHg en daalde tot 123,4 mmHg in de interventiegroep en tot 134,8 mmHg in de standaardgroep. De event rate in de intensief behandelde groep was na gemiddeld 3,14 jaar interventie significant lager dan in de standaardgroep (102 versus 148). Hetzelfde gold voor het aantal overlijdensgevallen, ongeacht de oorzaak (73 versus 107). Voor de events bedroeg het NNT 27 (95%-BI 19 tot 61), voor sterfte 41 (95%-BI 27 tot 145). In beide behandelgroepen was het aantal events hoger bij toenemende kwetsbaarheid, maar in de intensief behandelde groep traden in alle klassen (fit, minder fit, kwetsbaar) minder events op. Over het geheel genomen was er tussen beide behandelgroepen geen verschil in het aantal ernstige complicaties. Hypotensie, syncope, elektrolytstoornissen, acute nierschade en eGFR- daling > 30% werden iets vaker gezien in de intensieve groep. De verschillen waren echter klein en bovendien, behalve voor eGFR-daling (1,70 versus 0,58% per jaar; HR 3,14 (95%-BI 1,66 tot 6,37)), statistisch niet significant. In de intensieve groep was het absolute aantal valincidenten met verwonding zelfs iets lager (4,9 versus 5,5% in de standaardgroep; HR 0,91 (95%-BI 0,65 tot 1,29)). Het percentage ernstige bijwerkingen bleek hoger in de kwetsbare groep (onder andere twee keer zoveel valincidenten en drie keer zoveel ziekenhuisopnames), maar er was geen verschil tussen beide behandelgroepen.
Conclusie van de auteurs Bij thuiswonende personen van ≥ 75 jaar leidde een intensieve bloeddrukbehandeling (SBD < 120) vergeleken met een standaardbehandeling (< 140) tot significant minder cardiovasculaire events en sterfte.