Overgewicht van de moeder vergroot de kans op het krijgen van een kind met een aangeboren afwijking. Een groot Zweeds onderzoek in geboortestatistieken naar het voorkomen van aangeboren afwijkingen bij bijna 1250.000 kinderen bevestigt dit verband nog eens. Er blijkt zelfs sprake te zijn van een dosiseffectrelatie.
Het onderzoek werd uitgevoerd bij kinderen die tussen 2001 en 2014 in Zweden werden geboren. Meerlingen waren van de analyses uitgesloten. De onderzoekers namen de BMI van de moeder tijdens de eerste prenatale controle als maat voor expositie.Van de kinderen hadden 43.550 (3,5%) een ernstige aangeboren afwijking. Hartafwijkingen kwamen daarbij het meest voor (20.074; 1,6%). Bij de referentiegroep, moeders met een normaal gewicht, gedefinieerd als een BMI tussen de 18,5 en de 25, was de kans op een kind met een ernstig congenitaal defect 3,4%. Bij overgewicht (BMI 25 tot 30) was deze kans 3,5% (RR 1,05), bij obesitas klasse I (BMI 30 tot 35) 3,8% (RR 1,12), obesitas klasse II (BMI 35 tot 40) 4,2% (RR 1,23) en bij obesitas klasse III (BMI 40 of hoger) 4,7% (RR 1,37). Al deze risicotoenames waren significant. De kans op aangeboren hartafwijkingen, afwijkingen van het zenuwstelsel en afwijkingen aan de ledematen nam eveneens significant toe met de moederlijke BMI.
De NHG-Standaard Preconceptiezorg brengt overgewicht vooral in verband met verminderde vruchtbaarheid en een grotere kans op obstetrische complicaties, en wijst alleen in de noot op de toegenomen kans op een kind met een aangeboren afwijking. Het voorkómen daarvan is dus ook een belangrijke reden om vrouwen met kinderwens en een te hoge BMI aan te moedigen af te vallen alvorens zwanger te worden.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.