H&W maakt gebruik van functionele cookies die strikt noodzakelijk zijn voor de werking van de website en analytische cookies om inzicht te krijgen in de werking en effectiviteit van de website.
H&W maakt gebruik van functionele cookies die strikt noodzakelijk zijn voor de werking van de website. We gebruiken analytische cookies om de website te verbeteren. Tevens gebruiken we cookies voor advertenties. U kunt hieronder aangeven welke cookies u toestaat. We gebruiken de volgende cookies:
Door in te loggen op HAweb krijgt u toegang tot de artikelen op HenW.org.
Beste abonnee, je hebt toegang tot HenW.org door in te loggen met je HAwebSSO-account. Onlangs heb je mail van ons ontvangen hoe je dit account kunt activeren. Hulp nodig bij het aanmaken van een nieuwe inlog? Heb je vragen? Neem dan contact op met onze supportteam via contactcentrum@nhg.org.
De overleving van borstkanker is de laatste jaren wereldwijd verbeterd. Vrouwen die borstkanker hebben gehad, ervaren ondanks hun genezing echter vaak een verminderde kwaliteit van leven. Een multidimensionaal programma, dat vanuit huis gevolgd kan worden, verbetert de kwaliteit van leven van deze patiënten en geeft mogelijk op korte termijn vermindering van de klachten. Dat ontdekten auteurs van een recente Cochrane-review.
Cheng et al. zette het bewijs op een rijtje van ‘home-based survivorship programmes’ voor vrouwen die maximaal 10 jaar geleden werden behandeld voor borstkanker. Zij selecteerden daarvoor 26 onderzoeken met in totaal 2272 deelnemers. Deze onderzoeken moesten een programma bevatten dat vanuit huis gevolgd kon worden en het programma moest meer dan een van de volgende dimensies hebben: educatief (zoals informatievoorziening), fysiek (zoals een trainingsprogramma) en psychologisch (zoals cognitieve therapie).
Ondanks de matige kwaliteit van de meeste onderzoeken konden de auteurs met enige zekerheid conclusies trekken. Zo was de kwaliteit van leven, gemeten volgens de FACT-B-vragenlijst of EORTC-vragenlijst, bij deelnemers aan een programma hoger dan bij vrouwen uit de controlegroep bij een follow-up tot respectievelijk drie en tien maanden. Het verschil bij drie maanden was klinisch relevant. Daarnaast rapporteerden de deelnemers minder vermoeidheid, slaapproblemen en angstklachten direct na de interventie. Deze laatste conclusies zijn echter minder zeker, omdat de desbetreffende onderzoeken van matige kwaliteit waren.
In geen van de onderzoeken werd gekeken naar kosteneffectiviteit. Het op grote schaal toepassen van deze programma’s lijkt dus nog niet aan de orde. De groep vrouwen die in het verleden werd behandeld voor borstkanker wordt ondertussen steeds groter. De huisarts, die te maken krijgt met de problemen van deze patiënten, doet er goed aan om bij de individuele patiënt problemen in de genoemde dimensies te inventariseren.