Praktijk

Acute bewustzijnsstoornis op de huisartsenpost

Gepubliceerd
10 augustus 2007

Samenvatting

De Meij MA, Souwer IH. Acute bewustzijnsstoornis op de huisartsenpost. Huisarts Wet 2007;50(9):455-8. Aan de hand van twee casussen over patiënten met een acute bewustzijnsstoornis bespreken we de kern van de spoedeisende hulp vanuit de huisartsenpost. Het draait om drie keer snel: snel naar de patiënt, snel de belangrijkste maatregelen nemen en snel zorgen voor definitieve behandeling. Goede triage door een ervaren callcenter-assistente, ondersteund door een ervaren huisarts is de eerste stap. Rijden met spoed (de mogelijkheid om met zwaailicht en sirene te rijden) moet afhankelijk van de lokale omstandigheden overwogen worden. Het ABCDE-schema helpt om effectief hulp te verlenen. Enkele vaardigheden als het vrijmaken van de ademweg, het gebruik van een pulsoxymeter, zuurstoftoediening, (mond op mond) beademing, het aanleggen van een infuus en het gebruik van de Glasgow Coma Scale zijn noodzakelijk.

Inleiding

Met de komst van de grootschalige dienstenstructuren is het werk van de huisarts buiten praktijkuren ingrijpend veranderd. We werken niet meer in ons eentje voor een beperkte groep patiënten. Nu zijn er ook collega’s, doktersassistentes, verpleegkundigen en een dienstauto met chauffeur om samen een grote groep patiënten in een groot werkgebied te bedienen. De ervaring die huisartsen hadden met spoedeisende zorgverlening is niet zonder meer toepasbaar in deze nieuwe situatie. Wij merken dat er grote verschillen bestaan tussen huisartsen waar het de aanpak van spoedeisende problemen betreft. In deze klinische les belichten wij, aan de hand van de acute bewustzijnstoornis, de belangrijkste basisprincipes van de zorg aan de patiënt met een spoedeisend probleem.

Casus

Mevrouw Vlug is 85 jaar oud als haar buurvrouw aan het begin van de avond in paniek de huisartsenpost belt. Zij en haar man hebben mevrouw Vlug bewusteloos in de tuin gevonden. De assistente op de huisartsenpost vraagt of mevrouw Vlug ademt, of ze op dat moment nog steeds buiten bewustzijn is, of er een duidelijke oorzaak is en of ze een ziekte in de voorgeschiedenis heeft. De buurvrouw vertelt dat mevrouw Vlug een rochelende ademhaling heeft, dat ze nog steeds bewusteloos is, en dat ze volgens haar redelijk gezond was. De buurvrouw heeft geen idee wat er gebeurd is. De assistente besluit dat er sprake is van een levensbedreigende situatie (U1: zie kader 1). Zij stuurt daarom direct een visitearts, die tien minuten later arriveert. De huisarts treft mevrouw Vlug op het tuinpad aan. De buurvrouw en haar echtgenoot zijn bij haar. De luchtweg is vrij en ze ademt goed. Er is een regelmatige en krachtige pols voelbaar. De pupillen zijn isocoor en reageren op licht. Ze heeft haar ogen open, reageert niet op het verzoek van de huisarts om in haar handen te knijpen, maar trekt haar rechterhand wel terug bij druk op het nagelbed. De linkerhand reageert niet. Op vragen reageert zij met woorden die geen enkele relatie hebben met het gevraagde. De huisarts stelt een GCS-score van (E) 4 + (M) 4 + (V) 3 = (Totaal) 11/15 vast (kader 2). Zij vraagt haar chauffeur een spoedambulance te bestellen (A1: kader 3). Bij verder onderzoek is de zuurstofsaturatie 92% (gemeten met een pulsoxymeter). Haar bloeddruk is 210/120, met een regelmatige pols van 80/minuut. Aan het hart normale cortonen zonder soufles. Over de longen symmetrisch vesiculair ademgeruis zonder bijgeluiden. Haar buik is soepel zonder opvallende weerstand. De huisarts meet een capillaire bloedsuiker van 9 mmol/liter. De buurvrouw heeft inmiddels in huis een doosje carbasalaatcalcium 38 mg gevonden. De huisarts geeft zuurstof: 2 liter/minuut via een zogenaamd brilletje waarmee een zuurstofsaturatie van 95% bereikt wordt. Ook plaatst zij een infuus, welke zij na inbrengen doorspuit met 2 cc fysiologisch zout. De huisarts besluit dat alles overziend een neurologische oorzaak van het acute bewustzijnsverlies het meest voor de hand ligt. Na overleg met de dienstdoende neuroloog stuurt de huisarts haar naar het streekziekenhuis, met de inmiddels gearriveerde ambulance. In het ziekenhuis blijkt haar toestand op een subarachnoïdale bloeding te berusten. Uiteindelijk overlijdt mevrouw Vlug.

Mevrouw Snel is 48 jaar oud. Ze woont alleen met haar dochter in een dorpje in de periferie van het postcodegebied van de huisartsenpost. Rond 6 uur op donderdagmiddag belt die dochter met de post: ze kwam zojuist thuis en trof haar moeder bewusteloos aan, zittend in een stoel. Haar moeder heeft suikerziekte. De assistente op de huisartsenpost vraagt of haar moeder ademt, of ze op dat moment nog steeds buiten bewustzijn is en of ze insuline spuit. Volgens de dochter ademt ze rustig, is zij nog steeds bewusteloos en spuit ze inderdaad insuline, voorzover zij weet altijd al. De assistente besluit dat er sprake is van een levensbedreigende situatie (U1: zie Kader 1). Zij zendt daarom direct een visitearts, die, opgehouden door het drukke verkeer op dat tijdstip, 25 minuten later bij de patiënte arriveert. Hij treft een transpirerende, grauw uitziende vrouw aan, zittend in een leunstoel. De ademweg is vrij. Er is een goede ademhaling. De huisarts voelt een krachtige regulaire pols. Patiënte reageert niet op aanspreken, noch op pijnprikkels (GCS-score (E) 1 + (M) 1 + (V) 1 = 3/15). Uit een vingerprik meet hij een capillaire bloedsuiker van 1,1 mmol/liter. De huisarts doet verder geen aanvullend onderzoek, maar stelt de diagnose op een hypoglycemisch coma bij een bekende diabetes mellitus. Hij plaatst een venflon en geeft 50cc glucose 50% intraveneus. Mevrouw Snel komt daarop goed bij. Na 10 minuten is haar GCS-score: (E) 4 + (M) 6 + (V) 5 = 15/15. Ze vertelt dat ze die avond vrijwel niet gegeten heeft maar dat ze wel haar normale dosis kortwerkend insuline heeft gespoten. Ze blijft thuis met het advies nog enkele boterhammen te eten. De huisarts past de insulinedosering niet aan.

Beschouwing

Snel naar de patiënt

Acute zorg begint met een verzoek om hulp. Het is belangrijk om snel de urgentie van de hulpvraag vast te stellen. De vaardigheid van de callcenter-assistente is essentieel in de eerste fase van de hulpverlening. Ervaring en bedrevenheid in de triage ondersteund door een computersysteem of de NHG-telefoonwijzerzijn belangrijk.1 Maar daarnaast hoort de assistente ondersteund te worden door een ervaren huisarts, die het liefst in dezelfde ruimte aanwezig is. Wij zijn van mening dat een snel en gemakkelijk overleg tussen huisarts en assistent de kwaliteit en de snelheid van de triage ten goede komt. In geen van beide casussen vond een dergelijk overleg plaats. Dat is wel te verdedigen omdat er in beide gevallen sprake was van urgentie U1. Toch had de huisarts bijvoorbeeld mogelijk anders geanticipeerd op de lange aanrijdtijd in de tweede casus.

De huisarts gaat vervolgens op pad. Bij mevrouw Vlug arriveert zij op tijd (binnen 10 minuten). Mevrouw Snel moet te lang op hulp wachten (25 minuten). Een situatie die in onze ogen voor de invoering van de grootschalige dienstenstructuren niet vaak voorkwam, maar nu niet meer zo zeldzaam is. Huisartsenposten bedienen een veel groter gebied dan de waarneemgroepen vroeger deden en hebben daarom langere rijtijden. De vraag dient zich aan hoe je deze rijtijden zo kort mogelijk kan houden. Een aanrijdtijd tot maximaal 15 minuten is naar onze mening acceptabel. Dit is de norm die huisartsen zich altijd hebben opgelegd en is even lang als de toegestane aanrijdtijd van de ambulance.2,3 Eén manier om de aanrijdtijd zo kort mogelijk te houden is de huisarts met zwaailicht en sirene laten rijden. Deze mogelijkheid is onder voorwaarden wettelijk toegestaan, maar nog lang niet alle van de 127 posten doen dit. Niet alle huisartsen staan overigens positief tegenover het rijden met spoed.4 Een andere mogelijkheid is natuurlijk om in voorkomende gevallen direct een ambulance in te schakelen. Over de wenselijkheid van deze optie is discussie mogelijk. In de casus van mevrouw Snel was dat niet nodig geweest. Ons standpunt is dat het niet mogelijk is betrouwbare spoedzorg vanuit een huisartsenpost te leveren zonder het rijden met spoed goed te regelen.

Snel de belangrijkste maatregelen

Zodra de huisarts bij zijn spoedpatiënt is aangekomen kan hij zelf aan het werk. Het is verstandig te kiezen voor een benadering die oorspronkelijk is ontwikkeld voor de benadering van ongevalpatiënten.5 Deze ABCDE-benadering is inmiddels ook geaccepteerd als de gewenste benaderingswijze van patiënten met andere acute medische problemen.6 Het gaat om een systematische benadering die afwijkt van de gebruikelijke consultvoering van de huisarts en die ook in beide casussen werd toegepast (kader 4). Bij de eerste beoordeling is het de bedoeling dat als er sprake is van een levensbedreigende situatie de huisarts die direct met eenvoudige middelen aanpakt. Blijkt de ademweg (A) niet vrij dan moet de huisarts die vrijmaken, bijvoorbeeld door braaksel of een corpus alienum uit de mond te verwijderen en de patiënt in stabiele zijligging te brengen. Bij een onvoldoende ventilatie en oxygenatie (B) geeft de huisarts zuurstof en zo nodig (mond op mond) beademing. Bij een inadequate circulatie (C) kan de huisarts een infuus van NaCl 0,9% overwegen (of reanimatie in geval van een hartstilstand). Een gedaald bewustzijn (D) kan de huisarts soms (mevrouw Snel) eenvoudig oplossen. Bij een lage omgevingstemperatuur dekt de huisarts de patiënt toe (E). De eerste beoordeling kost heel weinig tijd en moet regelmatig herhaald worden om nieuwe problemen niet over het hoofd te zien. Na de eerste beoordeling volgt de tweede beoordeling, waarbij het ABCDE-schema nogmaals doorlopen wordt. De bedoeling is dat de huisarts nu ook zo nodig gebruikmaakt van instrumenten als bloeddrukmeter en pulsoxymeter. Er kan nu ook aandacht besteed worden aan anamnese en meer uitgebreid lichamelijk onderzoek.

Snel de definitieve behandeling

Vervolgens moet de huisarts ervoor zorgen dat de patiënt zo snel mogelijk definitief behandeld wordt. Bij een acute bewustzijnsstoornis zal dat vaak in het ziekenhuis zijn. Soms, in geval van hypoglycemie, een koortsstuip of een ongecompliceerd insult bij een patiënt met een al bekende epilepsie, is definitieve behandeling thuis mogelijk. Als de huisarts de vastgestelde problemen onvoldoende kan oplossen, dan moet hij de tijd tot aanvang van het vervoer naar het ziekenhuis zo kort mogelijk houden, liefst onder de 10 minuten. ‘Wegwezen’-criteria zijn: een bedreigde ademweg, onvoldoende ventilatie of oxygenatie (zuurstofsaturatie &lt 95%), een bedreigde circulatie (bradycardie, shock) en een GCS-score van 13 of lager.5 Als de huisarts de patiënt instuurt dan is een goede overdracht naar ambulancepersoneel en ziekenhuis van groot belang. Gebruik bij de melding naar de meldkamer ambulancevervoer de codering uit kader 3. Blijf bij de patiënt tot die overgedragen is. Maak gebruik van een overdrachtformulier en draag informatie over vitale functies ook mondeling over.

Conclusie

De kern van de huisartsenhulp in spoedeisende situaties draait om drie keer snel: snel naar de patiënt, snel de belangrijkste maatregelen nemen en snel zorgen voor definitieve behandeling. De eerste stap is goede triage door een ervaren callcenter-assistente ondersteund door een ervaren huisarts in dezelfde ruimte. Rijden met spoed (de mogelijkheid om met zwaailicht en sirene te rijden) moet men afhankelijk van de lokale omstandigheden overwegen. Eénmaal bij de patiënt aangekomen helpt het ABCDE-schema om effectief hulp te verlenen.

Kader 1 Triagecriteria NHG-Telefoonwijzer1

  • U1 Levensbedreigend: Zorg moet binnen 15 minuten aanwezig zijn. Vitale functies zijn in gevaar. De assistente informeert meteen de huisarts. Deze onderbreekt onmiddellijk het werk en gaat naar de patiënt. Eventueel tegelijkertijd de ambulancedienst waarschuwen.
  • U2 Spoed: Reële kans dat de toestand van de patiënt op korte termijn verslechtert. De assistente informeert meteen de huisarts. Hij ziet zo snel mogelijk de patiënt, zeker binnen 1 uur.
  • U3 Dringend: Klachten binnen enkele uren beoordelen om medische of emotionele redenen.
  • U4 Routine: Geen tijdsdruk, de normale gang van zaken volgen.

Kader 2 Glasgow Coma Scale (GCS-score)7,8

Eyes openen:
4
3
2
1
Beste Motor response:
6
5
4
3
2
1
Beste Verbale response:
5
4
3
2
1

Kader 3 Urgentie gehanteerd door de meldkamer ambulancevervoer3

A1 Spoed: de ambulance rijdt met zwaailicht en sirene. De aanrijdtijd bedraagt maximaal 15 minuten. A2 Spoed: de ambulance rijdt zonder zwaailicht en sirene. Het streven is om binnen 30 minuten bij de patiënt te zijn.

B: Besteld vervoer, wordt op aanvraag uitgevoerd en betreft doorgaans patiëntenvervoer van en naar ziekenhuizen.

Kader 4 Het ABCDE van de acute huisartsenzorg

eerste beoordeling
(snel overzicht door kijken en luisteren)
tweede beoordeling
(waar mogelijk meten)
A irwayLuchtweg vrij?Geen stridor?
Niet hees?
B reathingAdemhaling aanwezig?
Dyspnoe?
Ademfrequentie 12-20 per minuut?
zuurstofsaturatie > 94%?
C irculationCirculatie aanwezig?
Huid: normale kleur?
Capilary refill normaal?
Polsfrequentie acceptabel?
Bloeddruk acceptabel?
Geen stuwing halsvenen?
D isabilityNormaal bewustzijn?Glasgow Coma Scale >13?
Pupillen normaal?
Geen uitvalverschijnselen?
E xpose and protectNiet onderkoeld?Verder (lichamelijk) onderzoek.
Tref maatregelen om de patiënt te beschermen tegen omgevingsinvloeden.

Literatuur

  • 1.R. Drijver, redactie. NHG-Telefoonwijzer. Utrecht, Nederlands Huisartsen Genootschap, 2002.
  • 2.Sips AJBI, Tielens VCL, Van der Voort LPM. NHG-Standaard Bereikbaarheid/Beschikbaarheid. www.nhg.org.
  • 3.Kommer GJ (RIVM), Van der Veen AA (RIVM). Ambulancezorg samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www.nationaalkompas, 2005.
  • 4.Dijkers M, Korving KJ, Van Exel J. Wat vindt de huisarts belangrijk tijdens een dienst? Huisarts Wet 2006;49:447-53.
  • 5.McSwain NE, Frame S, Solomone LP, redactie. De Nederlandse uitgave van PHTLS. Prehospital Trauma Life Support. Maarssen, Elzevier gezondheidszorg, 2003.
  • 6.NHG-Standpunt De huisartsgeneeskundige inbreng in de acute ketenzorg. Utrecht, Nederlands Huisartsen Genootschap 2005.
  • 7.Teasdale G, Jennett B. Assessment of coma and impaired consciousness. A practical scale. Lancet 1974;2:81-4.
  • 8.Teasdale G, Murray G, Jennet B. Adding up the Glasgow Coma Score. Acta Neurochir.Suppl 1979;28:13-6.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen