Den Boeft: ‘Ik gebruikte tijdens mijn opleiding de verklaringsmodellen uit de NHG-richtlijn als basis voor uitleg, zoals het biopsychosociale model, het stressmodel, en de vicieuze cirkel. Maar ook onderscheid in subgroepen kan nuttig zijn: je gooit dan niet alle SOLK-patiënten op een hoop, maar geeft uitleg met een subgroep in je achterhoofd. Tijdens mijn onderzoek bleek dat huisartsen SOLK-patiënten al snel herkennen en dat ze verschillende subgroepen onderscheiden: de angstige, de ongelukkige, de gespannen, de passieve, en de puzzling SOLK-patiënt.’
‘Bij het angstige type vraag je uit waar de patiënt precies bang voor is. Geruststelling is belangrijk, maar je moet die geruststelling ook weer niet te vaak herhalen: dat werkt averechts. Als je steeds zegt: “U hebt geen kanker”, gaan deze patiënten daar toch weer over piekeren. De volgende tekst gebruik ik vaak bij pijnklachten van angstige SOLK-patiënten: “Pijn is een goed mechanisme, maar het werkt bij iedereen net weer anders. Wanneer je je hand op een warme verwarming legt, voel je pijn en trek je je hand terug. Zo werkt ons pijn-alarmsysteem. Maar bij sommige mensen staat dit alarmsysteem te scherp afgesteld. Wanneer zij met hun hand nog niet eens in de buurt van de verwarming komen, voelen ze al de pijn, te vroeg dus.”
Binnen de subgroepen vergen mensen nog steeds een individuele aanpak. Soms heeft iemand een angststoornis en die vergt in eerste een andere aanpak dan SOLK: bijvoorbeeld eerder verwijzen naar de poh-ggz, en eventueel medicatie.’