Allereerst danken wij de schrijvers hartelijk voor hun constructieve commentaar. Erkenning van de conversatieanalyse als een vruchtbare methode die kan bijdragen tot verdere ontwikkeling van consultvoering stemt ons verheugd.
Een enkele opmerking vooraf: in het artikel is een poging ondernomen om binnen een kwalitatief design (conversatieanalyse) te laten zien hoe deelnemers aan een arts-patiëntgesprek hun bijdragen ten opzichte van elkaar coördineren. In dat verband hebben we tevens gekeken naar de verschillen in oriëntatie tussen dokters die als expert of novice dergelijke gesprekken voeren. Daarbij bleken experts in hun verbaliseringen een vorm van adaptiviteit te laten zien die we niet zo zagen bij de novicen. Ter nadere toelichting zijn daarbij in het kleine corpus waarvan we gebruik hebben gemaakt, de verschillende typen verbalisering ook geteld en vergeleken. Het doel van dit onderzoek was echter niet om statistische generalisaties te maken, maar om verschillende praktijken in beeld te brengen.
Wanneer dit in de toekomst wel uitgangspunt wordt voor onderzoek dan is het, zoals de schrijvers in hun eerste punt naar voren brengen, inderdaad nodig om een groter onderzoek met meerdere ervaren artsen en aios op te zetten, zoals wij zelf ook hebben aangegeven in de Beschouwing.
In het tweede punt benadrukken de schrijvers het belang van andere fenomenen dan alleen verbaliseringen om adaptief gedrag nader te analyseren. Zoals wij in de Inleiding benoemen, was daar in het kader van dit onderzoek geen mogelijkheid voor, maar wij juichen elk initiatief om onderzoek op dit gebied te doen van harte toe. Daarnaast hebben wij nooit de suggestie willen wekken dat er bij het gebruik van formulations altijd automatisch sprake is van adaptief gedrag. Het ging ons om de manieren waarop artsen verschillende soorten verbaliseringen inzetten om adaptief gedrag ten opzichte van de patiënt te tonen. Met name de formulations die werken als upshot (concluderend) werken vaak op die manier.
De suggestie om vervolgonderzoek te doen naar interactionele fenomenen en hun aandeel in het verloop van een consult onderschrijven wij van harte. Wellicht ligt hier een kans voor een gezamenlijk project van Rotterdam en Groningen.
Margot Jager, Jan Schuling, Jan Pols, Jan Berenst