Samenvatting
Inleiding Verschillende internationale richtlijnen adviseren een intra-articulaire corticosteroïdinjectie bij pijnlijke heupartrose, maar de systemische werking van corticosteroïden bij heupartrose is onbekend. Wij onderzochten of intramusculaire corticosteroïdinjecties de pijn kunnen verminderen en vergeleken deze met placebo-injecties.
Methode In deze gerandomiseerde dubbelblinde RCT kregen patiënten met pijnlijke heupartrose een intramusculaire injectie met ofwel 40 mg triamcinolonacetonide ofwel placebo. Primaire uitkomstmaat was de heuppijn in rust en tijdens lopen twee weken na de injectie, gemeten op een visuele analoge pijnschaal en op de WOMAC-pijnindex. Secundaire uitkomstmaten waren de pijnscores op vier, zes en twaalf weken en de overige WOMAC-scores. Gegevens werden geanalyseerd met linear mixed models.
Resultaten In totaal werden 106 patiënten geanalyseerd, 52 in de corticosteroïdgroep en 54 in de placebogroep. In de corticosteroïdgroep zagen we twee weken na de injectie een significant en klinisch relevant verschil ten opzichte van placebo op de pijn in rust (extra pijnvermindering –1,3; 95%-BI –2,3 tot –0,3). Dit effect bleef tot twaalf weken na de injectie aanwezig. Na vier, zes en twaalf weken zagen we ook een significant verschil voor pijn tijdens lopen, en na zes en twaalf weken scoorde de interventiegroep ook beter op de WOMAC-pijnschaal.
Conclusie Een intramusculaire corticosteroïdinjectie bij heupartrose vermindert de pijn in rust na twee tot twaalf weken beter dan placebo. Respectievelijk vier tot twaalf en zes tot twaalf weken na de injectie zijn ook de pijn bij lopen en de score op de WOMAC-pijnschaal beter dan bij placebo.
Wat is bekend?
-
Een intra-articulaire corticosteroïdinjectie in de heup geeft pijnvermindering tot ongeveer acht weken na de injectie.
-
Een intra-articulaire injectie moet onder begeleiding van echo of röntgen plaatsvinden; het is dan ook geen standaardzorg bij patiënten met en pijnlijke heup.
Wat is nieuw?
-
Een intramusculaire corticosteroïdinjectie in de heup geeft pijnvermindering tot twaalf weken na de injectie.
-
Intramusculaire corticosteroïdinjectie is te overwegen bij patiënten met pijnlijke heupartrose.
Achtergrond
Als orale pijnmedicatie onvoldoende effect heeft bij een pijnlijke heupartrose, adviseren verschillende internationale richtlijnen een intra-articulaire corticosteroïdinjectie.123 Uit een systematische review van vijf gerandomiseerde gecontroleerde onderzoeken (RCT’s) van hoge kwaliteit bleek dat het behandeleffect hoog was na een week, maar daarna afnam. In twee van de vijf RCT’s werd ook na acht weken nog een pijnvermindering gevonden, maar de effectgrootte was matig.4
Een injectie in het heupgewricht is uitdagend omdat het heupgewricht niet gepalpeerd kan worden en de neurovasculaire bundel vlak bij het gewricht loopt. Daarom wordt de injectie bij voorkeur onder echo- of röntgengeleide uitgevoerd. Septische artritis is een zeldzame, maar ernstige bijwerking.5
Bij patiënten met een subacromiaal pijnsyndroom lijken corticosteroïden niet alleen een lokaal, maar ook een systemisch effect te hebben op de gewrichtspijn. In een dubbelblinde RCT bleek intramusculaire corticosteroïdinjectie in de gluteusmusculatuur vergelijkbaar effectief als injectie in de subacromiale bursa.6 Een andere RCT, waarin werd gekeken naar het lokale effect van corticosteroïdinjecties bij het trochanterpijnsyndroom, geeft eveneens aanwijzingen voor zo’n systemisch effect. Patiënten die naast het trochanterpijnsyndroom ook heupartrose of lagerugklachten hadden, gaven een zelfde of zelfs grotere pijnvermindering aan.78
Corticosteroïden hebben niet alleen een lokaal, maar ook een systemisch effect bij gewrichtspijn
Als een intramusculaire corticosteroïdinjectie een klinisch relevante pijnvermindering geeft, kan het een extra behandelmogelijkheid zijn bij patiënten met pijnlijke heupartrose die onvoldoende baat hebben bij orale pijnmedicatie. In dit onderzoek vergeleken we bij deze patiënten het effect van een intramusculaire corticosteroïdinjectie met het effect van een intramusculaire placebo-injectie.
Methode
Opzet en deelnemers
We voerden een multicentrische dubbelblinde RCT uit met twee parallelle groepen en een follow-up van twaalf weken. Zie het onderzoeksprotocol en onze originele publicatie voor details.910 De medisch-ethische toetsingscommissie van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam keurde het protocol goed en alle deelnemers gaven informed consent.
Huisartsen en orthopeden in Zuidwest-Nederland nodigden patiënten van 40 jaar of ouder uit met radiologische aanwijzingen voor heupartrose (Kellgren-Lawrencescore (KL-score) ≥ 2) die tevens voldeden aan de criteria van het American College for Rheumatology (ACR).1112 Aanvullende criteria waren minimaal zes maanden klachten en een pijnscore ≥ 3 op een schaal van 0 tot 10 ondanks het gebruik van orale pijnmedicatie. De KL-score werd bepaald op een AP-bekkenopname van maximaal zes maanden oud. Bij bilaterale klachten gold de score van de meest pijnlijke heup.
Een injectie in het heupgewricht is uitdagend en brengt risico’s met zich mee
Exclusiecriteria waren diabetes mellitus, gebruik van orale corticosteroïden, intra-articulaire heupinjectie in de afgelopen zes maanden, lokale of systemische infectie, inflammatoire reumatische afwijkingen, bloedingsafwijkingen, gebruik van cumarinederivaten, maagulcus, allergie voor corticosteroïden, radiologische tekenen van osteonecrose, op de wachtlijst voor prothesiologie en niet in staat zijn een Nederlandse vragenlijst in te vullen.
Randomisatie en blindering
De randomisatie vond plaats op basis van een computergegenereerde lijst met random blokken van twee en vier. Een onafhankelijke apotheekmedewerker, die als enige toegang had tot de randomisatielijst, wees iedere opeenvolgende patiënt toe. De apotheek van het Erasmus Medisch Centrum Rotterdam zorgde voor het bereiden, verpakken en verzegelen van de injecties. De randomisatie was gestratificeerd voor setting (eerste of tweede lijn).
De onderzoeker, deelnemers, behandelaars en degenen die de uitkomsten beoordeelden, waren geblindeerd.
Interventie en uitkomstmaten
De deelnemers kregen een intramusculaire injectie met 1 ml triamcinolonacetonide (40 mg) of met 1 ml zoutoplossing. De injectie werd door een onderzoeksverpleegkundige toegediend in het bovenste buitenkwadrant van de ipsilaterale m. gluteus. Omdat een zoutoplossing doorzichtig is en een corticosteroïdoplossing wit, was de onafhankelijke onderzoeksverpleegkundige die de injectie toediende niet-geblindeerd. Zij was verder niet betrokken bij het onderzoek.
De primaire uitkomstmaat was heuppijn twee weken na de injectie, gemeten in rust en tijdens lopen op een schaal van 0 (geen pijn) tot en met 10 (ondraaglijke pijn), en op de subschaal Pijn van de Western Ontario and McMaster University Osteoarthritis Index (WOMAC), die loopt van 0 (geen klachten) tot en met 100 (ondraaglijke klachten).
Secundaire uitkomstmaten waren de pijnscores op vier, zes en twaalf weken na de injectie, en de scores op de subschalen Functie en Stijfheid van de WOMAC. Ook vroegen we naar de consumptie van medische zorg en naar eventuele bijwerkingen. Voor de overige secundaire uitkomstmaten verwijzen we naar de originele publicatie.10 Patiënten mochten zo nodig extra pijnmedicatie gebruiken. Bij aanvang van het onderzoek bepaalden we het CRP en de bezinking.13
Analyse
We analyseerden de continue uitkomstmaten volgens het intention-to-treatprincipe met linear mixed models voor herhaalde metingen. Als een deelnemer tijdens de follow-up een heupprothese kreeg, werden diens gegevens tot aan de operatie geïncludeerd. We corrigeerden voor de aanvangsvariabelen en de aanvangswaarden van de uitkomstmaat.9
Met de chikwadraattoets analyseerden we de verschillen in medische consumptie en bijwerkingen tussen de onderzoeksarmen.
De analyses zijn uitgevoerd met SPSS 24.
Resultaten
Van september 2011 tot oktober 2014 werden 422 patiënten gescreend voor deelname [figuur 1]. Uiteindelijk werden 107 patiënten gerandomiseerd, 53 in de corticosteroïd- en 54 in de placebogroep. Van de gerandomiseerde patiënten waren er 81 geïncludeerd door huisartsen.
Figuur 1 | Stroomdiagram van het onderzoek
THP = totale heupprothese
[Tabel 1] vermeldt de patiëntkarakteristieken: van de 106 geanalyseerde patiënten waren er 73 (68%) vrouw; de gemiddelde leeftijd was 64 jaar (SD 11) en bij 74 patiënten (70%) waren de klachten ≥ 1 jaar aanwezig.
Vier aanvangsvariabelen leken invloed te hebben op onze primaire uitkomstmaat (verandering > 10%): de KL-score, etniciteit, ochtendstijfheid en het effect dat de patiënt verwachtte van de injectie. We corrigeerden in onze analyse voor deze variabelen.9
Uitkomsten
In beide onderzoeksarmen was de pijn in rust na twee weken verminderd, maar de deelnemers in de corticosteroïdarm scoorden significant beter dan die in de placeboarm: het verschil op de pijnschaal was –1,3 (95%-BI –2,3 tot –0,3; zie ook [tabel 2] en [figuur 2]). Dit verschil was klinisch relevant. Er was geen significant verschil op de pijnschaal tijdens lopen en op de WOMAC-pijnschaal.
Figuur 2 | Pijnscores in beide onderzoeksarmen tijdens de follow-upperiode van twaalf weken
Weergegeven zijn de gemiddelde scores met standaarddeviatie op een numerieke pijnschaal (0 = geen pijn)
Na vier, zes en twaalf weken was de pijnvermindering in rust en tijdens lopen in de corticosteroïdarm significant beter dan in de placeboarm. Ook de score op de WOMAC-pijnschaal was significant beter na zes en twaalf weken. Deze verschillen waren eveneens klinisch relevant.
Bijwerkingen en medische consumptie
In de corticosteroïdarm rapporteerden 19 patiënten 27 bijwerkingen; in de placeboarm rapporteerden 13 patiënten 18 bijwerkingen. Geen van deze bijwerkingen was ernstig; in de corticosteroïdgroep werden opvliegers, hoofdpijn en jeuk het meest gerapporteerd. Er was geen verschil in medische consumptie tussen beide onderzoeksarmen.
Beschouwing
We hebben in dit onderzoek drie primaire uitkomstmaten gebruikt. Dat verhoogt het risico op een type-1-fout, maar als we bonferronicorrectie toepassen, dat wil zeggen de p-waarde delen door het aantal uitkomstmaten, blijft er een significant verschil bestaan voor pijn in rust na twee weken (p = 0,05 / 3 = 0,017).
Verrassend was dat de corticosteroïdinjectie ook na twaalf weken nog een pijnverminderend effect had. Eerdere on derzoeken lieten een groot effect (zien van intra-articulaire corticosteroïdinjecties bij heupartrose in de eerste drie weken, waarna de effectiviteit daalde tot matig (effectgrootte 0,5–0,6). In ons onderzoek zien wij op alle meetmomenten een matig effect (effectgrootte rond 0,5) van intramusculaire corticosteroïdinjecties.14151617
Intramusculaire corticosteroïdinjectie kan een extra behandelmogelijkheid zijn
Een sterk punt van dit onderzoek is de geringe uitval: na twee weken was de deelname in beide groepen nog 100%; na twaalf weken was dit 98% in de corticosteroïd- en 94% in de placeboarm.
Een beperking is dat we niet de volledige steekproefgrootte (n = 128) bereikt hebben, maar met 106 deelnemers zijn de gevonden verschillen nog steeds klinisch relevant.
In vervolgonderzoek zouden intra-articulaire en intramusculaire corticosteroïdinjecties vergeleken kunnen worden. Er is onzekerheid over het eventuele nadelige effect van herhaald intra-articulair injecteren op kraakbeen en er blijft altijd een klein risico op artritis bestaan.1819
Conclusie
Bij patiënten met heupartrose zorgt een intramusculaire corticosteroïdinjectie na twee weken voor pijnvermindering in rust, maar na vier tot zes weken brengt de injectie ook een klinisch relevante verbetering van de pijn bij lopen en van de score op de WOMAC-pijnschaal. Dit effect houdt minstens twaalf weken aan. Een intramusculaire corticosteroïdinjectie kan een extra behandelmogelijkheid zijn voor patiënten met pijnlijke heupartrose, en mogelijk een alternatief bieden voor intra-articulaire injectie.
Kenmerk | Corticosteroïd | Placebo |
---|---|---|
n | 52 | 54 |
Leeftijd in jaren, gemiddelde ± SD | 66 ± 11 | 63 ± 10 |
BMI in kg/m2, gemiddelde ± SD | 27 ± 3,7 | 28 ± 6,4 |
Vrouwelijk geslacht | 40 (77) | 33 (61) |
Klachtenduur langer dan 1 jaar | 40 (77) | 34 (63) |
Geïncludeerd door huisarts | 39 (75) | 41 (76) |
KL-score ≥ 2 | 42 (81) | 38 (70) |
Nederlandse nationaliteit | 51 (98) | 47 (87) |
Werkzaam | 17 (33) | 23 (43) |
Comorbiditeit | ||
knieartrose | 20 (39) | 15 (28) |
handartrose | 12 (23) | 14 (26) |
lagerugpijn | 33 (64) | 30 (56) |
Ochtendstijfheid van heup | 40 (77) | 35 (65) |
NRS-score, gemiddelde ± SD | ||
in rust | 4,3 ± 2,4 | 4,2 ± 2,5 |
tijdens lopen | 5,4 ± 2,1 | 5,1 ± 2,3 |
WOMAC-score, gemiddelde ± SD | ||
totaalscore | 46 ± 19 | 47 ± 18 |
subschaal Pijn | 43 ± 17 | 43 ± 17 |
subschaal Functie | 47 ± 20 | 48 ± 19 |
subschaal Stijfheid | 52 ± 21 | 48 ± 24 |
Pijnmedicatie* | ||
paracetamol NSAID’s opiaten | 25 (48) | 26 (48) |
14 (27) | 14 (26) | |
8 (15) | 6 (11) | |
Huisarts bezocht† | 24 (46) | 22 (41) |
mediaan aantal bezoeken (IQR) | 1 (1) | 1 (0) |
Fysiotherapeut bezocht† | 14 (27) | 22 (41) |
mediaan aantal bezoeken (IQR) | 6 (11) | 6 (5) |
Specialist bezocht† | 16 (31) | 18 (33) |
mediaan aantal bezoeken (IQR) | 1 (0) | 1 (0,3) |
Patiënt verwacht veel effect van injectie | 36 (69) | 29 (54) |
C-reactief proteïne mediaan, mg/l (IQR) | 2 (3,1) | 1,5 (3,4) |
Bezinkingssnelheid mediaan, mm/uur (IQR) | 9,5 (13) | 10 (12) |
Score | Follow-up na 2 weken | Follow-up na 4 weken | Follow-up na 6 weken | Follow-up na 12 weken | ||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
CCS | placebo | verschil* | CCS | placebo | verschil* | CCS | placebo | verschil* | CCS | placebo | verschil* | |||||||||
▲ | 95%-BI | p | ▲ | 95%-BI | p | ▲ | 95%-BI | p | ▲ | 95%-BI | p | |||||||||
NRS (0-10) | ||||||||||||||||||||
in rust | 2,6 (2,3) | 3,9 (2,5) | –1,3 | –2,3 tot –0,3 | 0,01 | 2,8 (2,1) | 3,9 (2,5) | –1,2 | –2,1 tot –0,2 | 0,01 | 2,6 (2,3) | 4,0 (2,6) | -1,4 | –2,4 tot –0,5 | 0,005 | 3,2 (2,4) | 4,2 (2,8) | -1,2 | -2,3 tot –0,2 | 0,02 |
bij lopen | 3,5 (2,4) | 4,2 (2,5) | –0,9 | –1,9 tot 0,1 | 0,07 | 3,5 (2,2) | 4,5 (2,5) | –1,1 | –2,0 tot –0,2 | 0,01 | 3,4 (2,2) | 4,6 (2,5) | -1,4 | –2,3 tot –0,4 | 0,004 | 4,0 (2,5) | 5,0 (2,7) | -1,3 | –2,2 tot –0,3 | 0,01 |
WOMAC (0-100) | ||||||||||||||||||||
pijn | 35 (18) | 39 (17) | –6,1 | –13,4 tot 1,2 | 0,10 | 34 (19) | 39 (18) | –7,0 | –14,4 tot 0,4 | 0,06 | 32 (18) | 40 (20) | -9,9 | –17,7 tot –2,2 | 0,01 | 33 (18) | 40 (23) | -9,6 | –18,0 tot –1,2 | 0,03 |
functie | 36 (20) | 43 (19) | –7,6 | –15,6 tot 0,4 | 0,06 | 36 (19) | 44 (21) | –9,3 | –17,2 tot -1,4 | 0,02 | 36 (20) | 43 (21) | –8,2 | –16,5 tot 0,1 | 0,05 | 37 (19) | 44 (24) | -8,9 | –17,6 tot –0,1 | 0,05 |
stijfheid | 39 (21) | 47 (21) | –9,4 | –17,2 tot –1,6 | 0,02 | 39 (23) | 48 (23) | -11,6 | –20,1 tot -3,2 | 0,008 | 38 (23) | 46 (25) | -10,9 | –20,1 tot –1,7 | 0,02 | 39 (25) | 48 (26) | -12,2 | –21,7 tot –2,8 | 0,01 |
totaal | 36 (19) | 42 (18) | –7,5 | –15,0 tot –0,1 | 0,05 | 36 (18) | 43 (20) | –8,9 | –16,4 tot -1,4 | 0,02 | 35 (19) | 43 (20) | –9,0 | –17,0 tot –1,0 | 0,03 | 37 (19) | 44 (24) | -9,4 | –17,8 tot –0,9 | 0,03 |
Literatuur
- 1.↲Nelson AE, Allen KD, Golightly YM, Goode AP, Jordan JM. . Semin Arthritis Rheum 2014;43:701-12. A systematic review of recommendations and guidelines for the management of osteoarthritis: The chronic osteoarthritis management initiative of the U.S. bone and joint initiative
- 2.↲Zhang W, Moskowitz RW, Nuki G, Abramson S, Altman RD, Arden N, et al. . Osteoarthritis Cartilage 2007;15:981-1000. OARSI recommendations for the management of hip and knee osteoarthritis, part I: critical appraisal of existing treatment guidelines and systematic review of current research evidence
- 3.↲Zhang W, Moskowitz RW, Nuki G, Abramson S, Altman RD, Arden N, et al. . Osteoarthritis Cartilage 2010;18:476-99. OARSI recommendations for the management of hip and knee osteoarthritis: part III: changes in evidence following systematic cumulative update of research published through January 2009
- 4.↲McCabe PS, Maricar N, Parkes MJ, Felson DT, O’Neill T. . Osteoarthritis Cartilage 2016;24:1509-17. The efficacy of intra-articular steroids in hip osteoarthritis: a systematic review
- 5.↲Bannuru RR, Schmid CH, Kent DM, Vaysbrot EE, Wong JB, McAlindon TE. . Ann Intern Med 2015;162:46-54. Comparative effectiveness of pharmacologic interventions for knee osteoarthritis: a systematic review and network meta-analysis
- 6.↲Ekeberg OM, Bautz-Holter E, Tveitå EK, Juel NG, Kvalheim S, Brox JI. . BMJ 2009;338:a3112. Subacromial ultrasound guided or systemic steroid injection for rotator cuff disease: randomised double blind study
- 7.↲Brinks A, Van Rijn RM, Bohnen AM, Slee GL, Verhaar JA, Koes BW, et al. . BMC Musculoskelet Disord 2007;8:95. Effect of corticosteroid injection for trochanter pain syndrome: design of a randomised clinical trial in general practice
- 8.↲Brinks A, Van Rijn RM, Willemsen SP, Bohnen AM, Verhaar JA, Koes BW, et al. . Ann Fam Med 2011;9:226-34. Corticosteroid injections for greater trochanteric pain syndrome: a randomized controlled trial in primary care
- 9.↲↲↲Dorleijn DM, Luijsterburg PA, Reijman M, Kloppenburg M, Verhaar JA, Bindels PJ, et al. Effectiveness of intramuscular corticosteroid injection versus placebo injection in patients with hip osteoarthritis: design of a randomized double-blinded controlled trial. BMC Musculoskelet Disord 2011;12:280.
- 10.↲↲Dorleijn DM, Luijsterburg PA, Reijman M, Kloppenburg M, Verhaar JA, Bindels PJ, et al. . Ann Rheum Dis 2018;77:875-82. Intramuscular glucocorticoid injection versus placebo injection in hip osteoarthritis: a 12- week blinded randomized controlled trial
- 11.↲Altman R, Alarcon G, Appelrouth D, Bloch D, Borenstein D, Brandt K, et al. . Arthritis Rheum 1991;34:505-14. The American College of Rheumatology criteria for the classification and reporting of osteoarthritis of the hip
- 12.↲Kellgren JH, Lawrence JS. . Ann Rheum Dis 1957;16:494-502. Radiological assessment of osteo-arthrosis
- 13.↲Jensen MP, Karoly P, Braver S. . Pain 1986;27:117-26. The measurement of clinical pain intensity: a comparison of six methods
- 14.↲Atchia I, Kane D, Reed MR, Isaacs JD, Birrell F. . Ann Rheum Dis 2011;70:110-6. Efficacy of a single ultrasound-guided injection for the treatment of hip osteoarthritis
- 15.↲Kullenberg B, Runesson R, Tuvhag R, Olsson C, Resch S. J Rheumatol 2004;31:2265-8. Intraarticular corticosteroid injection: pain relief in osteoarthritis of the hip?
- 16.↲Lambert RG, Hutchings EJ, Grace MG, Jhangri GS, Conner-Spady B, Maksymowych WP. . Arthritis Rheum 2007;56:2278-87. Steroid injection for osteoarthritis of the hip: a randomized, double-blind, placebo-controlled trial
- 17.↲Qvistgaard E, Christensen R, Torp-Pedersen S, Bliddal H. . Osteoarthritis Cartilage 2006;14:163-70. Intra-articular treatment of hip osteoarthritis: a randomized trial of hyaluronic acid, corticosteroid, and isotonic saline
- 18.↲McAlindon TE, LaValley MP, Harvey WF, Price LL, Driban JB, Zhang M,et al. . JAMA 2017;317:1967-75. Effect of intra-articular triamcinolone vs saline on knee cartilage volume and pain in patients with knee osteoarthritis: a randomized clinical trial
- 19.↲Raynauld JP, Buckland-Wright C, Ward R, Choquette D, Haraoui B, Martel-Pelletier J, et al. . Arthritis Rheum 2003;48:370-7. Safety and efficacy of long-term intraarticular steroid injections in osteoarthritis of the knee: a randomized, double-blind, placebo-controlled trial
Reacties
Er zijn nog geen reacties.