Samenvatting
Burgers JS. Cultuur en context in richtlijnen: een analyse van internationale verschillen tussen richtlijnen. Huisarts Wet 2004;47(6):283-7. De inhoud van richtlijnen wordt niet alleen bepaald door wetenschappelijke feiten maar ook door culturele en contextuele factoren. In dit artikel wordt de invloed van deze factoren besproken aan de hand van de resultaten van vier onderzoeken waarin richtlijnen uit verschillende landen over huisartsgeneeskundige onderwerpen werden vergeleken. Hieruit bleek dat de aanbevelingen in de richtlijnen op sommige punten fors uiteen liep, vooral op gebied van de indicatiestelling voor aanvullend onderzoek, medicatie (met name antibioticabeleid) en controle- en verwijsbeleid. De sterke positie van de huisarts in het gezondheidszorgsysteem kan verklaren dat de Nederlandse richtlijnen het meest terughoudend zijn ten opzichte van andere richtlijnen. Ook zijn er grote verschillen tussen landen in verwachtingen, ziektebeleving en autonomie van de patiënt die invloed kunnen hebben op de inhoud van de aanbevelingen. In het kader van de toenemende internationale samenwerking is het wenselijk dat richtlijnmakers de overwegingen achter de aanbevelingen zoveel mogelijk transparant maken.
Inleiding
Klinische richtlijnen zijn niet meer weg te denken uit de hedendaagse geneeskunde. Zowel in de praktijk als in het onderwijs- en nascholingscircuit wordt er veelvuldig gebruik van gemaakt. Richtlijnen vatten de stand van wetenschap samen en weerspiegelen de professionele opinie in zakformaat. Daarom zijn het handige hulpmiddelen bij het nemen van beslissingen in de dagelijkse praktijk. Veel Nederlandse huisartsen zijn inmiddels gehecht geraakt aan de samenvattingskaartjes van de NHG-Standaarden.
Richtlijnen zijn grofweg gebaseerd op drie componenten: 1
- evidence-based geneeskunde, waarbij systematisch is gezocht naar het best beschikbare bewijs;
- alternatieve vormen van bewijsvoering, zoals pathofysiologische redeneringen en basale logica;
- normen en waarden van artsen, patiënten en de maatschappij waarin zij leven.
De kern
- Richtlijnen zijn idealiter gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke bewijs en weerspiegelen de stand van wetenschap.
- Cultureel bepaalde normen en waarden en contextuele factoren kunnen de inhoud van de aanbevelingen mede bepalen, maar worden meestal niet expliciet beschreven in richtlijnen.
- De wetenschappelijke onderbouwing van richtlijnen wordt gekenmerkt door een duidelijke voorkeur voor publicaties van auteurs uit eigen land.
- De relatief sterke positie van de huisarts in het Nederlandse gezondheidszorgsysteem hangt samen met het meer terughoudende karakter van Nederlandse richtlijnen ten opzichte van richtlijnen uit andere westerse landen.
- Hoge verwachtingen en een sterke autonomie van de patiënt kunnen verklaren dat sommige richtlijnen toch bepaalde interventies aanbevelen terwijl er geen duidelijk bewijs van effectiviteit voor bestaat.
Overeenkomsten en verschillen in richtlijnen
De onderwerpen van de onderzochte richtlijnen waren: lage-rugpijn, diabetes mellitus type 2, acute keelpijn en urineweginfecties ( tabel 1). Bij lage-rugpijn werden 17 richtlijnen vergeleken uit 10 landen, bij diabetes mellitus 15 richtlijnen uit 13 landen, bij acute keelpijn 10 richtlijnen uit 7 landen en bij urineweginfecties 4 richtlijnen uit 4 landen. Alleen in het laatste onderzoek ging het alleen om Europese richtlijnen met de huisarts als specifieke doelgroep. De vergelijking van de richtlijnen had betrekking op de inhoud van de aanbevelingen voor diagnostiek en therapie, behalve het onderzoek naar diabetesrichtlijnen dat alleen op het therapeutische beleid gericht was.
Onderwerp | Landen (aantal richtlijnen) |
Lage-rugpijn | Australië (1), Duitsland (1), Finland (1), Groot- Brittannië (2), Israël (1), Japan (1), Nederland (5), Nieuw-Zeeland (1), Verenigde Staten (3), Zwitserland (1) |
Diabetes mellitus type 2 | Australië (1), Canada (1), Denemarken (1), Engeland (1), Finland (1), Frankrijk (2), Italië (1), Nederland (2), Nieuw-Zeeland (1), Schotland (1), Spanje (1), Verenigde Staten (2) |
Acute keelpijn | België (1), Canada (1), Nederland (1), Finland (1), Frankrijk (1), Schotland (1), Verenigde Staten ( 4) |
Urineweginfecties | België (1), Duitsland (1), Nederland (1), Noorwegen (1) |
Lage-rugpijn
Ter voorbereiding van de nieuw te ontwikkelen multidisciplinaire CBO-richtlijn werden de overeenkomsten en verschillen tussen 5 Nederlandse en 12 buitenlandse richtlijnen bestudeerd. 6 De Nederlandse richtlijnen waren ontwikkeld door het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie, de Samenwerkende Kenniscentra voor Pijn, de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) en het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF). De richtlijnen waren gepubliceerd tussen 1994 en 1999. Met betrekking tot de diagnostiek verschilt de aandacht die de richtlijnen hebben voor psychosociale factoren en het tijdstip waarop deze aan de orde zouden moeten komen. Vooral de Nederlandse richtlijn voor bedrijfsartsen besteedt uitgebreid aandacht aan psychosociale factoren, aan somatisatie van de klachten en aan depressie. Met betrekking tot de therapeutische aanbevelingen zijn er belangrijke verschillen in beleid over het voorschrijven van spierverslappers (benzodiazepinen). De NHG-Standaard en de Nieuw-Zeelandse richtlijn ontraden dergelijke medicijnen, terwijl de meeste andere richtlijnen daar wel positief tegenover staan. Ook ten aanzien van het gebruik van antidepressiva zijn er aanzienlijke verschillen. De Zwitserse richtlijn raadt het aan bij patiënten met chronische lage-rugklachten terwijl de Nederlandse anesthesiologen niet afwijzend staan ten opzichte van het gebruik, maar chronisch gebruik juist afwijzen. De NHG-Standaard, evenals een Amerikaanse en Israëlische richtlijn, raden antidepressiva in alle gevallen expliciet af. Ook met betrekking tot andere therapieën, zoals EMG-biofeedback, fysische modaliteiten en TENS, blijkt de NHG-Standaard het meest terughoudend te zijn ten opzichte van de andere richtlijnen.
Diabetes mellitus
In dit onderzoek waren 15 richtlijnen opgenomen die tussen 1994 en 2000 zijn gepubliceerd, waaronder de herziene NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2 uit 1998 en de CBO-richtlijn uit 1999. Niet alleen de aanbevelingen, maar ook de onderliggende referenties werden vergeleken om na te gaan of verschillen in aanbevelingen berusten op verschillen in bewijsvoering. Het aantal referenties per richtlijn bleek aanzienlijk te verschillen (variërend van 1 in de Finse tot 422 in de Franse richtlijn); slechts 18% van de referenties (185 van de 1033) werd gedeeld met één of meerdere andere richtlijnen. Bovendien bleek er een sterke voorkeur te zijn voor het citeren van onderzoeken uit eigen land. Terwijl het bewijsmateriaal dus fors uiteenloopt, komen de aanbevelingen echter, tegen de verwachtingen in, in grote lijnen overeen. Dit werd in het onderzoek onder andere verklaard door de invloed van de wereldwijd geaccepteerde richtlijnen van de American Diabetes Association (ADA) die in de meeste richtlijnen worden aangehaald en overgenomen, met uitzondering van de Schotse en Engelse richtlijnen. De verschillen tussen de aanbevelingen hebben onder andere betrekking op de volgende onderwerpen: Indicatie voor het gebruik van acarbose. De NHG-Standaard beveelt dit alleen aan als er bijwerkingen of contra-indicaties zijn bij de sulfonylureumpreparaten of metformine, terwijl een aantal andere richtlijnen dit ook als middel van eerste keus aanmerken. De Engelse richtlijn was de enige die het gebruik van acarbose geheel afwijst; Bloeddrukmedicatie en streefwaarden. De NHG-Standaard is als enige richtlijn tegen het gebruik van ACE-remmers als eerste keus en adviseert diuretica of bètablokkers. De Engelse richtlijn ontraadt juist diuretica als eerste keus. De streefwaarde van de bloeddruk is in de NHG-Standaard evenals in de Deense (huisarts)richtlijn en de Schotse richtlijn 150/85 mmHg of minder, terwijl de Canadese en Amerikaanse richtlijnen streefwaarden onder de 130/85 aanhouden. Controlefrequentie. De NHG-Standaard adviseert een driemaandelijkse controle van het bloedglucosegehalte en een jaarlijkse controle van het HbA1c en de bloeddruk. De meeste richtlijnen gaan echter niet uit van een bloedglucosecontrole, maar adviseren een controle van het HbA1c en de bloeddruk van 2 tot 4 keer per jaar. Plaats van zelfcontrole. De NHG-Standaard en de Franse ANAES-richtlijn ontraden zelfcontrole bij patiënten die geen insuline gebruiken, terwijl de meeste andere richtlijnen ook in deze gevallen positief staan tegenover zelfcontrole. Het standpunt van het NHG en ANAES is gebaseerd op de resultaten van een Nederlandse systematische review. 7
Acute keelpijn
Dit onderzoek betreft 10 richtlijnen gepubliceerd tussen 1999 en 2001, waaronder de NHG-Standaard Acute keelpijn en een Vlaamse richtlijn ontwikkeld door de Vlaamse huisartsen (persoonlijke mededeling onderzoeksgroep De Meyere et al.). Ook in dit onderzoek werden de referenties vergeleken. Deze liepen uiteen van 5 in de Finse richtlijn tot 77 in de Vlaamse richtlijn. De Amerikaanse en Canadese richtlijnen zijn sterk georiënteerd (gemiddeld 87%) op Amerikaanse onderzoeken, terwijl de referenties in de Europese richtlijnen voor ongeveer de helft (52%) uit Amerikaans onderzoek bestaan. Opvallend was dat slechts vier richtlijnen (de Vlaamse, de NHG-Standaard, de Finse en één Amerikaanse richtlijn) de Cochrane-review over antibiotica bij keelpijn hebben gebruikt. 8 Ook citeren de Amerikaanse en Canadese richtlijnen aanzienlijk minder systematische reviews (maar één door twee richtlijnen) dan de Europese richtlijnen (gemiddeld vijf per richtlijn). Ook de inhoud van de aanbevelingen verschilt aanzienlijk. Bij de diagnostiek steunen de NHG-Standaard, de Vlaamse en Schotse richtlijnen, die alle de huisarts als doelgroep hebben, op de anamnese en het lichamelijk onderzoek terwijl de andere richtlijnen een streptest en/of een kweek aanbevelen. Argumenten om geen kweek te doen, zijn dat de uitslag te laat komt om het beleid te beïnvloeden en – volgens de Schotse richtlijn – ook de kosten en het medicaliserende effect. Indien gebruik wordt gemaakt van de streptest of een kweek, dan is een positieve uitslag een reden om antibiotica voor te schrijven. De indicaties voor het voorschrijven van antibiotica hangen samen met het diagnostische beleid ofwel de uitslag van de streptest of kweek. Indien deze niet wordt gebruikt, dan wordt uitsluitend antibiotica aanbevolen bij ernstig zieke patiënten of patiënten met een verhoogd risico met als doel de duur van de ziekte te beperken. De Franse, Finse, Canadese en Amerikaanse richtlijnen stellen echter ook dat daarmee de kans op acuut reuma vermindert, ondanks dat daar volgens de auteurs onvoldoende wetenschappelijk bewijs voor bestaat.
Urineweginfecties
Zowel de referenties als de aanbevelingen in vier huisartsgeneeskundige richtlijnen uit 1999 en 2000 over de diagnostiek en het beleid bij ongecompliceerde urineweginfecties (UWI) werden vergeleken, waaronder de NHG-Standaard Urineweginfecties. Tevens werd de auteurs schriftelijk gevraagd in hoeverre culturele factoren een rol speelden bij het opstellen van de richtlijnen en of deze de verschillen tussen de richtlijnen konden verklaren. De richtlijnen waren alle systematisch ontwikkeld en staan bekend als evidence-based. Ook in dit onderzoek was het aantal gedeelde referenties betrekkelijk laag. Slechts 8 van de 205 referenties werden in 3 of 4 richtlijnen genoemd. Met betrekking tot de diagnostiek zijn er grote verschillen tussen de richtlijnen. Bij een eerste vermoeden van een UWI wordt in de Noorse richtlijn geen urineonderzoek vereist, waardoor telefonische afhandeling eenvoudig is. In de andere drie richtlijnen wordt een verschillend algoritme gebruikt waarbij de NHG-Standaard de meeste eisen stelt aan de specificiteit – een laag percentage fout-positieven – van de tests. De Vlaamse richtlijn viel op door bij een negatieve nitriettest en een positieve leukotest de patiënt de keuze te laten om al dan niet antibiotica te gebruiken. Het medicamenteuze beleid loopt daarentegen weinig uiteen. Wat de verwijsindicaties betreft adviseert de Duitse richtlijn een snellere verwijzing (bij 3 of meer recidieven) dan de Vlaamse richtlijn (alleen bij complicerende factoren) en de NHG-Standaard (alleen bij falen van profylactische behandeling). In de Noorse richtlijn worden geen verwijsindicaties genoemd. Uit de resultaten van de schriftelijke interviews bleek dat zowel de Duitse als de Vlaamse auteurs vooral geen diagnosen wilden missen. De Nederlandse auteurs gingen ervan uit dat de patiënt opnieuw contact opneemt met de huisarts als de klachten aanhouden. In België verwacht men vaak een huisbezoek, hetgeen de diagnostische mogelijkheden van het urineonderzoek beperkt. In Noorwegen streeft de arts ernaar, mede vanwege de grote afstanden, de patiënt over de telefoon tevreden te stellen. In Duitsland wordt een verzoek om een verwijzing naar een specialist relatief snel gehonoreerd.
Evidence en context in richtlijnen
De meeste richtlijnen in de besproken onderzoeken worden beschouwd als evidence-based en zijn via een systematische en zorgvuldige procedure tot stand gekomen. Ondanks het feit dat de elektronische databestanden (zoals Medline en de Cochrane Library) wereldwijd worden gedeeld, kwamen de referenties in de richtlijnen echter matig overeen. Landelijke of lokale voorkeuren zijn duidelijk terug te vinden in de literatuurlijst van de richtlijnen. Klaarblijkelijk is evidence-based niet hetzelfde als ‘gebaseerd op dezelfde evidence’. Het is goed mogelijk dat richtlijnmakers eerst proberen consensus te bereiken over de aanbevelingen en daarna pas de bijpassende literatuur toevoegen om de beweringen kracht bij te zetten. 4 Dit verklaart dat er geen duidelijk verband is tussen overeenkomsten in aanbevelingen en overeenkomsten in evidence en dat verschillen tussen aanbevelingen niet alleen berusten op verschillen in evidence. Culturele en contextuele invloeden kunnen voor een belangrijk deel de verschillen tussen aanbevelingen verklaren ( tabel 2).
Terughoudende richtlijnen | Defensieve richtlijnen |
poortwachtersrol van de | vrije toegankelijkheid van |
huisarts | specialisten |
continuïteit door inschrijving | concurrentie tussen artsen, |
op naam | ‘shoppende’ patiënten |
autonomie van de arts | autonomie van de patiënt |
geloof in zelfgenezing | hoge verwachtingen van |
de geneeskunde | |
weinig claimgedrag | veel claimgedrag |
Aanbevelingen
Op richtlijnmakers rust de taak om de selectie van de evidence zo expliciet mogelijk te beschrijven door zoekstrategieën en selectiecriteria te vermelden, waardoor de controleerbaarheid van de wetenschappelijke onderbouwing toeneemt. 21 Daarnaast zullen zij de overwegingen die hebben geleid tot de specifieke aanbevelingen en de weging van de voor- en nadelen van de verschillende beleidsopties helder moeten weergeven. Met het oog op de toenemende contacten tussen richtlijnorganisaties, zowel nationaal als internationaal, 22,23 is transparantie een belangrijk vereiste om delen van het richtlijnontwikkelingsproces, zoals het samenvatten van de literatuur, efficiënt uit te wisselen. Daarnaast vormen het bewustzijn van eigen normen en waarden en respect voor elkaars verschillen de ingrediënten voor een succesvolle samenwerking.
Dankbetuiging
Ik bedank Niek Klazinga voor het kritisch doorlezen van het manuscript en zijn nuttige commentaar.
Literatuur
- 1.Thomas S. Transparante geneeskunde: evidence-based medicine voor de dagelijkse praktijk. Utrecht: De Woordenwinkel, 1997.
- 2.Berg M, Bezemer NM, Van den Burg M. Normatieve aspecten van richtlijnen en kosten-effectiviteitsanalyses. Deelrapport 2 KNMG Project Passende Medische Zorg, 1998.
- 3.Tuut MK, Van Tulder MW, Van Everdingen JJE, Sanders R, Assendelft WJJ. Aspecifieke lage-rugklachten: bestaande Nederlandse en buitenlandse richtlijnen vergeleken. Med Contact 2002;57:1016-9.
- 4.Burgers JS, Bailey JV, Klazinga NS, Van der Bij AK, Grol R, Feder G, for the AGREE Collaboration. Inside guidelines: comparative analysis of recommendations and evidence in diabetes guidelines from 13 countries. Diab Care 2002;25:1933-9.
- 5.Christiaens T, De Backer D, Burgers JS, Baerheim A. Guidelines, evidence and cultural factors. Comparison of four European guidelines on uncomplicated cystitis. Scandinavian Journal of Primary Health Care. (in press)
- 6.Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. Aspecifieke lage rugklachten. Alphen aan den Rijn: Van Zuiden, 2003.
- 7.Faas A, Schellevis FG, Van Eijk JT. The efficacy of self-monitoring of blood glucose in NIDDM subjects. A criteria-based literature review. Diab Care 1997;20:1482-6.
- 8.Del Mar CB, Glasziou PP. Antibiotics for symptoms and complications of sore throat (Cochrane-review). In: The Cochrane Library, Issue 4, 1997. Oxford: Update Software,.
- 9.De Maeseneer J, De Prins L, Heyerick JP. Het huisbezoek in België: analyse van een wereldrecord. Huisarts Wet 1994;37:552-6.
- 10.De Maeseneer J, De Prins JP, Heyerick JP. Home visits in Belgium: a multivariate analysis. Eur J Gen Pract 1999;5:11-4.
- 11.Payer L. Medicine and culture: varieties of treatment in the United States, England, West Germany, and France. New York: Penguin, 1989.
- 12.Grol R, Dalhuijsen J, Thomas S, Veld C, Rutten G, Mokkink H. Attributes of clinical guidelines that influence use of guidelines in general practice:observational study. BMJ 1998;317:858-61.
- 13.Burgers JS, Grol RPTM, Zaat JOM, Spies TH, Van der Bij AK, Mokkink HGA. Characteristics of effective clinical guidelines for general practice. Br J Gen Pract 2003;53:15-9.
- 14.Deschepper R, Vander Stichele RH, Haaijer-Ruskamp FM. Cross-cultural differences in lay attitudes and utilisation of antibiotics in a Belgian and Dutch city. Patient Educ Couns 2002;48:161-9.
- 15.Smith R. The screening industry. BMJ 2003;326:890.
- 16.Eisinger F, Geller G, Burke W, Holtzman NA. Cultural basis for differences between US and French clinical recommendations for women at increased risk of breast and ovarian cancer. Lancet 1999;53:919-20.
- 17.Assendelft WJJ. Etniciteit in standaarden van het Nederlands Huisartsen Genootschap. Ned Tijdschr Geneeskd 2003;147:1668-71.
- 18.Hofstede G. Allemaal andersdenkenden: omgaan met cultuurverschillen. Amsterdam: Contact, 1991.
- 19.De Maeseneer J, Derese A. European general practice guidelines: a step to far? Eur J Gen Pract 1999;5:86-7.
- 20.Eisenberg JM. Globalize the evidence, localize the decision: evidence-based medicine and international diversity. Health Aff (Millwood) 2002;21:166-8.
- 21.Meijman F. Controleerbaarheid van informatie: meer dan een aantal voetnoten. Huisarts Wet 1994;37:173-5.
- 22.Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO. EBRO (Evidence-Based Richtlijn Ontwikkeling)-platform. Utrecht, CBO, 2003. http://www.cbo.nl/product/richtlijnen/folder20031112142451/ folder20040223171310/article20031112170254/articleCBOextra_view
- 23.Grol R, Cluzeau FA, Burgers JS. Clinical practice guidelines: towards better quality guidelines and increased international collaboration. Br J Cancer 2003;89(Suppl1):S4-S8.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.