De psychiater Chabot is geen onbekende in de discussies over euthanasie en hulp bij zelfdoding. Het proces over zijn hulp bij de zelfdoding van een ernstig depressieve patiënte eindigde in 1994 bij de Hoge Raad met een verklaring van strafbaarheid zonder dat evenwel een straf of maatregel werd opgelegd. Na dit proces ‘trad hij zijn critici onbelemmerd tegemoet‘ in het boek Sterven op Drift, waarin het contrast tussen zelfdoding met of zonder doktershulp het belangrijkste thema vormt. Sterfwerk kan gezien worden als een vervolg hierop. Het gaat in dit boek om de intrigerende vraag hoe het mensen vergaat bij wie een verzoek tot hulp bij zelfdoding of euthanasie is afgewezen. Brengen zij die zelfgewenste dood ten uitvoer en zo ja, op welke manier en hoe vaak? Chabot hoopt met zijn beschrijving een bijdrage te leveren aan het publieke debat over ‘de pil van Drion’ die door de zaak Brongersma weer hoog op de publieke agenda is gekomen. Hij beschrijft op indringende wijze de feitelijke gang van zaken bij zelfdoding zonder doktershulp in een twintigtal casus. Chabot maakt daarbij gebruik van schriftelijke mededelingen van de overledenen en schriftelijke en mondelinge verslagen van nabestaanden, ‘voorlichters’ en artsen. Voorlichters zijn veelal vrijwilligers, verbonden aan de Nederlandse Stichting voor Vrijwillige Euthanasie of de Stichting De Einder, die informatie en advies geven, bemiddelen in de communicatie met professionele hulpverleners en begeleiden. Daarbij opereren zij binnen de wettelijke kaders en verlenen geen daadwerkelijke hulp bij de zelfdoding. De casus rechtvaardigen op zich al publicatie in een of andere vorm. Zij laten op ontroerende, schrijnende en bewonderenswaardige wijze iets zien van de omstandigheden waarin een zelfgekozen ‘humane’ dood zonder hulp van een arts plaatsvindt: de falende communicatie met hulpverleners en naasten, de gevoelens van de naastbetrokkenen en de vaak heel invoelbare volharding en lijdensweg van de zelfdoders. De casus bieden hiermee zicht op processen en procedures die velen van ons toch ontgaan. Zij geven ook veel aanknopingspunten voor verbetering van de huidige gang van zaken rond euthanasie en hulp bij zelfdoding. Met de verpakking van de casus en het quasiwetenschappelijke tintje heb ik echter grote moeite. Tabellen van diagnosen, hoe middelen verkregen werden en hoeveel artsen op de hoogte waren, meewerkten of geen van beide, dragen niets bij aan het betoog. Het goochelen met cijfers overtuigt niet om aannemelijk te kunnen maken dat door het publieke debat over de ‘pil van Drion’ het aantal zelfdodingen met medicijnen de laatste jaren niet is toegenomen. Mijn grootste zorg betreft echter de tendentieuze uitspraken en impliciete veronderstellingen. Ik kan het niet nalaten er enkele te noemen. ‘Wie euthanasie wenst mag nooit een dwingende indruk op de arts maken’. ‘In de praktijk neemt geen enkele arts de uitvoering van hulp bij zelfdoding over wanneer er een conflict speelt’. Een bewering dat er meer vraag zal komen naar de expertise die organisaties als NVVE en De Einder te bieden hebben, wordt nergens onderbouwd. En wat te denken van de uitspraak dat de zogenaamde morfeuskoeriers (zij die dodelijke middelen voor een zelfdoder uit het buitenland halen) voor de huisarts een verlichting zouden betekenen? Gevaarlijk vind ik het dat Chabot impliciet suggereert dat middelen, mits met list en bedrog, makkelijk te krijgen zijn. Eveneens dat hij min of meer expliciet een aantal criteria van zorgvuldigheid noemt waaraan een ‘humane’ zelfdoding zou moeten voldoen om goed en humaan te verlopen. Daarbij wandelt hij ook heel makkelijk heen over de emoties van de betrokkenen, de angst van de omstanders en over de problemen wanneer een zelfdoding niet zou lukken. Hij formuleert naar aanleiding van de casuïstiek eigen maatstaven en dringt die aan anderen op. Ronduit griezelig vind ik het wanneer hij stelt dat het langzaam dalende zorgpeil in de ouderenzorg een factor is die invloed zal hebben op het zelfgekozen levenseinde van ouderen. Wat wil hij nu: de zorg verbeteren of ‘humane’ zelfdood volgens de door hemzelf benoemde criteria als alternatief bieden? Had hij zich maar bij de casuïstiek alleen gehouden en de becommentariëring (met het volstrekt overbodige sociologische tintje) aan anderen overgelaten. Het zou de discussie ten goede zijn gekomen.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.