Maak eerst onderscheid tussen oppervlakkige en diepe dyspareunie.
Vraag bij oppervlakkige dyspareunie naar fluor (vaginale infectie) of vaginale jeuk (vaginale candida-infectie of een vulvaire dermatose). Vraag ook of er buiten intiem contact of coïtus sprake is van vaginale of vulvaire pijn en vraag naar afwijkingen aan de huid (dermatosen, herpes, condylomata). Is vrijen altijd pijnlijk geweest (vaginisme, negatieve seksuele ervaring, seksueel misbruik, congenitale afwijking) of alleen met de huidige partner (relatieprobleem, actueel misbruik)? Belangrijk is ook de vraag of de patiënte bij pijn doorgaat met vrijen. Mictie- en defecatieklachten en incontinentie kunnen wijzen op bekkenbodemproblematiek.
Vraag bij diepe dyspareunie naar dysmenorroe, toegenomen menstruaties of intermenstrueel bloedverlies, koorts, buikpijn en/of fluor en schat het risico op een soa.
Let bij lichamelijk onderzoek op vaginale of vulvaire roodheid (infectie, PVD). Een witte verkleuring van het slijmvlies (anaal of vaginaal) kan wijzen op lichen sclerosus. Schilfering kan passen bij mycose, eczeem of psoriasis. Zijn er blaasjes (herpes, candida) of andere zwellingen (condylomata accuminata, bartholincyste)? Let ook op littekens door een partus (eventueel episiotomie) of door genitale verminking.
Bij PVD kan het aanraken van de pijnlijke gebieden met een vinger of wattenstokje pijnlijk zijn. Kies bij vrouwen met dyspareunie zo nodig voor een virgospeculum, geef duidelijke instructies en besteed extra aandacht aan de beleving van de vrouw. Kijk naar fluor en het aspect van de vaginawand.
Als er sprake is van diepe dyspareunie is er een indicatie voor een vaginaal toucher. Let hierbij op pijn in de onderbuik en/of opstoot- en slingerpijn. Zijn er tumoren palpabel of anatomische afwijkingen? Bepaal tijdens het vaginaal toucher of de bekkenbodem hyperactief is.