Een beetje kennis is een gevaarlijk goedje – zeker voor mensen die beroepshalve kennis moeten overdragen, zoals leraren, journalisten en huisartsen. Niet alleen hebben zij er aardigheid in goed op de hoogte te blijven van allerlei nieuwe ontwikkelingen binnen en buiten het vakgebied, ze vertellen ze ook graag door. Zo komen de misvattingen in de wereld.
Eind vorig jaar publiceerde een groep onderzoekers uit Amsterdam en Bristol onder leiding van Jelle Jolles een mooi artikel over ‘neuromythes’ onder leraren. De hersenwetenschap mag zich in een warme belangstelling verheugen, ook in Engeland, en ook onder docenten op basisscholen en in het middelbaar onderwijs. Zij volgen de kranten, lezen nog weleens een boek waar ze wat van opsteken, en verwerven zodoende ‘een beetje kennis’. Onvermijdelijk een beetje, want niemand heeft de tijd om naast een baan in het onderwijs ook hersenwetenschap te studeren. Dat zou nog weinig kwaad kunnen als ze die kennis verder, zoals de meeste mensen, voor zichzelf hielden. Maar, zo schrijven Jolles en consorten, juist ‘leerkrachten die enthousiast zijn over mogelijke toepassing van neurowetenschap in de klas vinden het lastig pseudowetenschap van wetenschap te onderscheiden’, en ‘algemene kennis over het brein beschermt docenten niet tegen geloof in neuromythes.’
Er is uiteraard geen enkele reden om aan te nemen dat iets dergelijks niet evenzeer opgaat voor huisartsen (en misschien zelfs voor journalisten). Ook hun ontbreekt het veelal aan de mogelijkheden om zich echt in vreemde maar belangwekkende materie te verdiepen, en juist de geïnteresseerde leek, die denkt er wel wat van af te weten, loopt met open ogen in de valkuil van de pseudokennis – iedere huisarts kent voorbeelden daarvan uit de eigen praktijk.
Wat zijn bijvoorbeeld neuromythes? Veelgehuldigd in het onderzoek van Jolles blijkt, onder leraren, het idee dat leerlingen beter leren als ze les krijgen passend bij hun manier van leren, of dat verschillen tussen leerlingen deels te verklaren zijn uit dominantie van hersenhelften of dat coördinatieoefeningen de integratie van de linker- en rechterhersenhelft kunnen bevorderen. Andere veelvoorkomende neuromythes waren dat de mens slechts tien procent van zijn brein gebruikt, en dat kinderen slechter opletten als ze zoetigheid hebben genuttigd.
Niet veel later verscheen een artikel waarin Amerikanen verslag deden van hun onderzoek naar mythes over het geheugen, opvattingen die ook niet stroken met de laatste wetenschappelijke inzichten (‘een stellige ooggetuige is betrouwbaar genoeg’, ‘het geheugen werkt als een harde schijf’, ‘mensen merken onverwachte gebeurtenissen meestal wel op’). De onderzoekers, Daniel Simons en Chris Chabris, waarschuwen net als Jolles voor de gevolgen die deze misvattingen kunnen hebben. Heel wat foute veroordelingen zijn te wijten aan overschatting van het geheugen, heel wat ongelukken aan overschatting van het perceptievermogen.