De US Preventive Services Task Force raadt het af om zuigelingen systematisch te screenen op congenitale heupdysplasie. Screening leidt weliswaar tot eerdere opsporing van afwijkende heupjes, maar de afwijkingen verdwijnen spontaan zonder behandeling: bij 60-80% van de kinderen die bij lichamelijk onderzoek afwijkingen hadden, en bij meer dan 90% van de kinderen bij wie de afwijkingen bij echografisch onderzoek aan het licht kwamen. De sensitiviteit en specificiteit van lichamelijk onderzoek zijn laag. Voor de leeftijd van 3 maanden zijn deze testkenmerken slecht, daarna iets beter. Een beperkte abductie heeft dan een sensitiviteit van 69% en een specificiteit van 54% in vergelijking met de echo als referentietest. Er is nauwelijks bewijs voor de effectiviteit van ingrijpen, ook niet van de spreidbroek. Het risico van avasculaire necrose van de heup bij operatie is zelfs groot: in het beperkte onderzoek kreeg 0-60% van de geopereerde kinderen deze complicatie. De NHG-Standaard Onderzoek van de pasgeborene was al terughoudend over het nut van screenend heuponderzoek, maar gezien het uitgebreide Amerikaanse evidence rapport kan zelfs de laatste twijfel voorlopig wel verdwijnen. De beoefenaar van de handgreep van Ortolani zal dus net zo’n zeldzaamheid worden als de echte ortolaan (Emberiza hortulana). (JZ)
Literatuur
Reacties
Er zijn nog geen reacties.