Nieuws

Hoe kijken huisartsen naar rode ogen?

Gepubliceerd
10 mei 2004

(1)

Wat een opluchting te lezen dat de NHG-Standaard Het rode oog door zeer veel huisartsen niet gevolgd wordt en niet meer voldoet in de huidige huisartsgeneeskunde (H&W 2004;47:132). De tijd ligt achter ons om, door zuinigheid gedreven, de oogheelkundige diagnostiek alleen met lampjes en spiegeltjes te bedrijven. Het is afgelopen om ‘ooglidtrek-geneeskunde’ te houden voor diagnostische eerstelijnsoogheelkunde. De investeringen in spleetlamp, indirecte fundoscoop, aplanatietonometrie en kleine aanschaffingen is namelijk geen kostbare aangelegenheid, maar een diepte-investering van nog geen € 5000. Dit besef drong door bij een toenemend aantal collega's in het land. Zij hebben tevens een cursus van de Stichting Oogheelkunde Onderwijs aan Huisartsen gevolgd en weten hoe de diagnose gesteld wordt van een rood oog. Zij communiceren op het niveau van een oogarts en worden gerespecteerd als inhoudsdeskundige huisarts. Daar zorgt een NHG-Standaard niet voor. Paul van Aubel PvA is huisarts/docent bij de Stichting Oogheelkunde Onderwijs aan Huisartsen in Nederland.

Hoe kijken huisartsen naar rode ogen? (2)

Spies et al. concluderen dat huisartsen de NHG-Standaard niet volgen (H&W 2004;47;132-6). Het onderzoek is goed opgezet en voorzover te beoordelen door hen ook goed uitgevoerd. Jammer genoeg maken ze geen verschil tussen praktijken waar wel en waar geen spleetlamp werd gebruikt. Uit het taalgebruik blijkt dat de schrijvers totaal geen notie hebben van de canon van de oogheelkunde, overigens net als de auteurs van de NHG-Standaard. Ik en vele andere huisartsen tekenden daar destijds al protest tegen aan. De oogheelkunde heeft in de periode 1850 tot 1920 een enorme ontwikkeling doorgemaakt, waaronder de ontdekking van de fundoscoop en de ontwikkeling van de spleetlamp. In de jaren 1976-1996 dachten we in Maastricht na over de mogelijkheden van een medisch-wetenschappelijk verantwoorde eerstelijnsoogheelkunde. De spleetlamp bleek daarbij aanvankelijk inderdaad een financieel obstakel. Er waren wel spleetlampen voor contactlensspecialisten, maar die vergrootten slechts tienmaal. Inmiddels was gebleken dat in de eerstelijnsoogheelkunde een vergroting van zestienmaal nodig en voldoende was. In de jaren tachtig was de fabriek die de spleetlampen voor contactlensspecialisten maakte, bereid deze oculairen te fabriceren. In februari 1991 startte in 15 blind aangewezen huisartsenpraktijken het volgende experiment: de praktijken werden op kosten van het ziekenfonds CZ uitgerust volgens de richtlijnen van collega Lamers, hoogleraar oogheelkunde, en mij. Daarop volgde patiëntgebonden onderwijs in het bedienen en waarnemen van de werkelijkheid met de geadviseerde apparatuur. Vijf maanden later werd de huisartsen via een enquête gevraagd naar hun bevindingen. Unaniem oordeelden zij: ‘We hebben nooit iets begrepen van oogheelkunde. Nu begrijpen we pas wat dat is.’ Inmiddels is de spleetlamp met een vergroting van zestienmaal een normaal en goedkoop product, en zeker geen ‘dergelijke kostbare apparatuur’ zoals Spies et al. suggereren. Het apparaat is zeker goedkoper dan met zijn tweeën een week naar Zuid-Afrika of Bonaire voor een cursus oogheelkunde, waar men even onbekwaam van terugkomt als men er heenging. Jo Baggen

Antwoord (1)

Jo Baggen en Paul van Aubel houden beiden een pleidooi voor de aanschaf van oogheelkundig instrumentarium en cursorisch onderwijs in de toepassing daarvan. Hun argumenten dat huisartsen daarmee ‘op het niveau van een oogarts communiceren’, ‘als inhoudsdeskundige gerespecteerd worden’ en ‘nu pas begrijpen wat oogheelkunde is’ zijn inspirerend. In de conclusie van ons artikel bepleiten wij echter prioriteit te geven aan patiëntgebonden onderzoek naar de diagnostische opbrengst van de verschillende symptoom- en oogonderzoeken boven het implementeren van aanbevelingen die op gezagsargumenten berusten. Dit geldt – ons inziens – voor het gebruik van de spleetlamp evenzeer als voor de diagnostische aanbevelingen uit de NHG-Standaard Het rode oog. Teun Spies, Henk Mokkink, Pieter de Vries Robbé en Richard Grol

Antwoord (2)

Het is altijd mooi te vernemen dat huisartsen zich meer gedegen verdiepen in een aspect van de geneeskunde dan door de NHG-Standaard wordt voorgeschreven. De beweringen van Van Aubel zijn echter wel erg kort door de bocht en volgen niet uit het artikel van Spies et al. Daarin staat immers vermeld dat slechts weinig huisartsen beschikken over een spleetlamp, terwijl onderzoek waaruit het nut daarvan voor de huisarts blijkt, niet voorhanden is. Er is dus weinig grond voor de conclusie dat iedereen nu maar bij de Stichting Oogheelkunde Onderwijs aan Huisartsen in de leer moet gaan of, zoals Baggen meent, een spleetlamp aan moet schaffen. Wat we leren uit het onderzoek van Spies is dat het werken met alarmsymptomen zoals uiteengezet in de NHG-Standaard momenteel te wensen overlaat. Huisartsen blijken (veel te) vaak te menen dat er sprake is van pericorneale roodheid en verzuimen dikwijls het daarbij in de Standaard voorgeschreven onderzoek integraal uit te voeren. Het spreekt voor zich dat we de bevindingen van Spies et al. bij de eerstvolgende herziening van de standaard mee zullen nemen en trachten te ondervangen. Tj. Wiersma, G.H. Blom, J.P. Cleveringa, leden van de werkgroep Het rode oog

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen