Simpel gezegd gaat het in de wetenschap om het toetsen en genereren van hypothesen, die geplaatst worden in een theoretisch kader. Men toetst een hypothese aan gemeten uitkomsten. Als die uitkomsten valide en betrouwbaar zijn gemeten, kan de theorie worden bijgesteld, mits de onderzoeksresultaten generaliseerbaar zijn. Ieder wetenschappelijk onderzoek behoort een bijdrage te leveren aan de theorievorming en een proefschrift is bedoeld om te getuigen van de bekwaamheid om wetenschap te beoefenen. Tot zover de algemeenheden. Als rechtgeaarde huisartsen willen we ook nog dat onderzoek relevant is voor onze eigen praktijkuitoefening of wetenschapsontwikkeling. In het onderzoek van Post draait het om de centrale doktersdienst in de provincie Groningen. Dat is een belangrijk onderwerp, want nog nooit heeft een revolutie in hulpverleningsland zich zo snel voltrokken als de omschakeling van kleinschalige naar grootschalige dienstenstructuur. Reikhalzend keken we uit naar een evaluatie van ons mooie, nieuwe product. Het is daarom goed dat een proefschrift over dit onderwerp is geschreven en Post verdient alle lof voor zijn inspanningen om dit onderzoek in tamelijk korte tijd af te ronden. Het lijkt er echter op of tijdsdruk ertoe heeft geleid dat hij te veel heeft laten liggen (bijvoorbeeld een onderzoek naar de kwaliteit van de hulpverlening) om het echt spannend te maken. Bovendien is wel enige kritiek mogelijk op de wetenschappelijke betekenis van al dat noeste tellen en rekenen, en dat is jammer, want het had met dezelfde inspanning beter gekund. In de eerste hoofdstukken beschrijft hij hoe vaak men een beroep doet op de dienstenpost en met welke klachten. Deels is dat eerder gepubliceerd in H&W. 1 Vervolgens maakt hij een vergelijking met de oude, kleinschalige situatie. Dat lijkt een mooie opzet, maar methodologisch gaat er helaas wat fout. Hij vergelijkt diagnoses uit overdrachtbriefjes met die in het geautomatiseerde systeem, waarbij het bijvoorbeeld niet helemaal duidelijk is of de papieren registratie wel compleet is. Zulke kleine briefjes raken weleens zoek of worden niet ingevuld. Waarom hij twee verschillende maanden heeft geregistreerd (voormeting in maart en nameting in februari) is niet duidelijk, maar mogelijk wordt het geconstateerde verschil in luchtwegproblemen toch veroorzaakt door het verschil tussen lente en winter. De daarna volgende hoofdstukken over de assistentes en de wachttijden zijn goed voor een kwaliteitsrapport van de Groningse dienst. Het lijkt generaliseerbaarder (en dus interessanter) te worden als hij de inhoud van de triage op de posten onderzoekt. Helaas stelt het proefschrift mij hier teleur. Bij de beoordeling van triage gaat het immers in de eerste plaats om juiste besluitvorming. En dat wordt niet onderzocht. Wel vergelijkt hij de triagetijden van twee doktersposten. De Groningse zonder ondersteunend expertsysteem en de Tilburgse met een dergelijk systeem. De vergelijking gaat echter mank, omdat de assistente in Tilburg tijdens de trage met de huisarts overlegt en men dat in Groningen zoveel mogelijk vermijdt. De conclusie die daaruit volgt kan je ook trekken zonder het te onderzoeken: in Tilburg duurt het iets langer, maar daar staat tegenover dat men minder doorverbindt naar de huisarts. Bovendien stelt de auteur zelf in de beschouwing ook nog vast dat de tijden afhankelijk zijn van de inhoud van de hulpvraag, maar daarover heeft hij geen informatie verzameld. De huisartsen en assistenten ten slotte lijken redelijk tevreden met hun werk. Belangrijker in dit geval is misschien wel de patiënt. Gelukkig wijdt Post ook daaraan twee hoofdstukken, maar ook hier wreekt zich de onvoldoende doordachte methodologie. Als de dienstenstructuur in Zwolle (kleinschalig) wordt vergeleken met die in Groningen (grootschalig) wil de lezer toch geïnformeerd worden over de organisatie in Zwolle: gebruikt men daar een centraal telefoonnummer, hoe is de selectie van respondenten ten opzichte van non-respondenten en van deelnemende huisartsen? Bij de voor- en nameting in Groningen blijft de selectie van respondenten geheel onduidelijk, zowel van de deelnemende huisartsen als van de deelnemende patiënten. Al met al is het goed dat de nieuwe dienstenstructuur wordt geëvalueerd, maar dit proefschrift heeft meer weg van een beleidsrapport dan van een wetenschappelijk doordacht onderzoeksverslag. Ik hoop echter ook dat beleidsmakers dit proefschrift kritisch lezen. Onderzoekers moeten de validiteit van hun onderzoeksresultaten aannemelijk maken en daaraan ontbreekt het in dit proefschrift nogal eens. Is het daarmee geheel waardeloos? Nee, dat is het niet. Voor geïnteresseerden geeft het proefschrift een aardig kijkje in de Groningse keuken, niet meer, maar ook niet minder.
Literatuur
- 1.↲Post J, Den Haan J, Groenier K. De vraag naar huisartsenzorg buiten kantooruren: een rekenmodel. Huisarts Wet 2001;44:418-22.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.