Nieuws

Injectietherapie bij lage-rugpijn

Gepubliceerd
10 januari 2001

Nijman bepleit injectietherapie bij lage-rugpijn, terwijl Van den Hoogen dat min of meer als niet wetenschappelijk ontraadt (Huisarts Wet 2000;43:544). Van den Hoogen twijfelt aan de effectiviteit, omdat hij in de literatuur geen betrouwbaar onderzoek kent. Naar aanleiding van deze laatste opmerking wil ik wijzen op de dissertatie van de reumatoloog Collée.1 Daarin wordt een onderzoek beschreven naar de therapie van patiënten met het crista-iliacapijnsyndroom of het trochanterpijnsyndroom in een aantal huisartspraktijken, een bedrijf en een polikliniek reumatologie. Deze patiënten – allen met een zeer nauwkeurig gelokaliseerd pijnpunt – kregen dubbelblind óf een fysiologisch-zoutinjectie of een injectie met lidocaïne en/of corticosteroïd toegediend. Ruim 50 procent van de patiënten met het crista-iliacasyndroom verbeterde met lidocaïne-corticosteroïdinjecties; dat was iets meer dan na de fysiologisch-zoutinjecties. Theoretisch is het mijns inziens ook mogelijk dat beide soorten vloeistoffen of de injectie als zodanig resultaat opleveren. Bij patiënten met het trochanterpijnsyndroom was het positieve resultaat van lidocaïne-corticosteroïdinjecties overtuigender: 80 procent verbeterde, maar daar zal in een flink deel van de gevallen een bursitis (sub)trochanterica de oorzaak kunnen zijn geweest. Het herkennen van aparte pijnlokalisaties is mijns inziens toch van wetenschappelijk belang, omdat daarmee een tegenwicht geboden wordt aan het gebruik om alle lage-rugpijnen op één grote hoop te vegen en daar statistische conclusies uit te trekken, zoals dat ook gebeurt bij de beoordeling van resulaten van de behandeling met bedrust bij vormen van hernia nuclei pulposi.

Literatuur

  • 1.Collee G. Clinical syndromes in low back pain [Dissertatie]. Leiden: Rijksuniversiteit Leiden, 1991.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen