Momenteel heeft een huisartsen(norm)praktijk circa vijftig patiënten met atriumfibrilleren. Dit aantal zal de komende decennia toenemen naar circa honderd patiënten. Geschat wordt namelijk dat er in 2050 in Nederland ruim 550.000 AF-patiënten zullen zijn; meer dan het dubbele van het aantal patiënten in 2010.
1 Dit heeft aanzienlijke economische consequenties en substitutie van zorg van de tweede naar de eerste lijn lijkt onvermijdelijk. Het betreft laagcomplexe, hoogvolumezorg en cardiologen verwijzen hun stabiele AF-patiënten al regelmatig terug naar de eerste lijn. Onduidelijkheid over wie vervolgens hoofdbehandelaar is, is daarbij niet zeldzaam.
AF gaat gepaard met aanzienlijke comorbiditeit, zoals hypertensie, hartfalen en diabetes mellitus. Deze comorbiditeit draagt op zichzelf ook weer bij aan een verhoogd tromboserisico. Dit uit zich in het vijfvoudig verhoogde risico op een ischemisch CVA bij AF-patiënten. Behandeling van comorbiditeit is daarom, samen met adequate antistolling, hartfrequentiecontrole en leefstijl, essentieel in de preventie van AF-gerelateerde beroertes.
Ook de antistollingszorg is sterk in beweging, vooral door de opmars van de non-vitamine K orale anticoagulantia (NOAC, ook bekend als DOAC). Prikposten van de trombosedienst zullen kleiner worden of sluiten, terwijl de keten van antistollingszorg volgens het IGZ-rapport uit 2010 al niet sluitend was. Het betreft vaak oudere, kwetsbare patiënten bij wie zorg met een lage drempel, dicht bij de patiënt, van belang is. Omdat actuele gezondheidsinformatie voor een goede INR-instelling essentieel is en de huisartsenpraktijk daarover beschikt, is er wellicht een belangrijke rol in de antistollingszorg weggelegd voor de huisartsenpraktijk. Dit geldt ook voor NOAC-patiënten, bij wie therapietrouw erg belangrijk is. Een zorgorganisatieverandering waarbij huisarts en praktijkondersteuner/praktijkverpleegkundige integrale zorg leveren aan patiënten met atriumfibrilleren, inclusief antistollingszorg, sluit goed aan op de behandeling in de eerste lijn van andere chronische aandoeningen, zoals diabetes en hypertensie. Deze zorgverandering vraagt om een tijdige wetenschappelijke evaluatie van veiligheid en (kosten)effectiviteit.