1.
Nicolaas Matsier beschrijft in zijn roman ‘Gesloten huis’ de caleidoscopische gedachten die bij hem opkomen wanneer hij, na de dood van zijn ouders, het ouderlijk huis moet leegruimen. Is het toeval dat dit met een zware depressie gepaard gaat? ‘Vooraf weet niemand van zichzelf: ik word nog eens krankzinnig. “Gek, ik?!” Niets immers is er dat die kant op wijst. Pas achteraf kun je de voortekens zien – als je dat wil. En tijdens de gekte, die jij als hoogtepunt ervaart, valt je het vergezicht ten deel waarin alle lijnen van je leven plotseling hun nooit gedachte patroon laten zien.’ (…) ‘Maar daarna. Als de lichtsterkte weer al vanouds is. En de gewone grijze sluier weer over de dingen en het leven ligt. – Wat dan gedaan met het korte helle intermezzo van de waanzin? Je wilt niet niemand zijn met een gat in zijn leven.’ Hij stelt zich vragen als: ‘En, hoe pakt een mens dat nou aan, gek worden? Hoe begint en onderhoudt hij zijn gekte? Welk gereedschap, wat voor hulp heeft hij daarbij nodig? Wie of wat bepaalt het einde van een waanzin? En, niet te vergeten, wat heeft hij eraan gehad? Is waanzin leerzaam, kan hij het aanbevelen, of is het iets om maar liever niet aan terug te denken?’ De antwoorden blijven uit.
2.
Geerten Meijsing schreef met Tussen mes en keel een autobiografische roman over het thema depressie. Erik Provenier – het alter ego van Meijsing – raakt volledig beheerst door een allesverlammende angst. Hij raakt geïsoleerd van zijn vrienden: ‘Ik kon het niemand aandoen de weg te moeten vinden tussen psychisch afval en menselijk débris’(…) ‘Begrip bestaat niet. Een depressieve patiënt krijgt nergens sympathie, hetgeen weer verband houdt met eigenwaarde. In al zijn angst klampt hij zich aan iedereen vast, maar het gebrek aan eigenwaarde spiegelt zich in de omgeving van de patiënt, allereerst in de partner’. Na een zoveelste suïcidepoging geeft hij zich over aan de medische stand, met cynische twijfel: ‘De psychiatrie was een luxeproduct voor mensen die geld en tijd over hadden.’ (…)’Omdat jij een interessant object voor hem bent. Daarmee kan hij opscheppen tegenover zijn high brow vriendjes. Met een eenvoudige jongen als ik is er geen eer te behalen. Psychiaters willen altijd graag tot de jet set doordringen. De betere krengen.’ De medicatie slaat aan, hoewel ‘Voor de ene stoornis waar je van af geholpen moest worden, kreeg je een handvol andere terug.’ Aan dit alles ligt schaamte ten grondslag: ‘Ik schaamde mij te lijden aan de ziekte waarover ik klaag. Ik klaagde over de ziekte waarvoor ik mij schaam. Ik leed onder mijn schaamte, want ik was niet ziek.’ Provenier geneest en Meijsing schrijft de roman.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.