Samenvatting
Van den Berg M, Timmermans DRM, Ten Kate LP, Van Vugt JMG, Van der Wal G. Nemen zwangere vrouwen geïnformeerde beslissingen over prenatale screening? Huisarts Wet 2007;50(9):410-5. Inleiding Zwangere vrouwen moeten een geïnformeerde keuze kunnen maken over eventuele deelname aan prenatale screening. Een geïnformeerde keuze is gebaseerd op voldoende relevante informatie over het onderzoek, en past bij de eigen waarden ten opzichte van prenatale screening. Opzet De onderzoeksvragen waren: 1. Hoeveel zwangere vrouwen maken een geïnformeerde keuze over prenatale screening? 2. Wat zijn de psychische effecten van geïnformeerde besluitvorming? Methode De onderzoeksgroep bestond uit 1159 zwangere vrouwen die een prenatale screeningstest aangeboden kregen. Met vragenlijsten verzamelden we informatie over een reeks variabelen: kennisniveau, attitude, screeningsdeelname, innerlijke conflicten, tevredenheid over de beslissing en angstgevoelens. Resultaat Een groot deel van de deelnemers, 83%, had voldoende kennis over prenatale screening. Bij 82% van de vrouwen paste de keuze bij hun eigen visie op prenatale screening en 68% van de vrouwen voldeed aan beide criteria: zij maakten een geïnformeerde keuze. Geïnformeerde besluitvorming was geassocieerd met meer tevredenheid over de beslissing, minder innerlijke conflicten over de beslissing (dit gold alleen voor de vrouwen die voor een test hadden gekozen), en niet met minder angst. Hoewel het percentage geïnformeerde keuzes relatief hoog is, was er een substantiële groep vrouwen met onvoldoende kennis of die geen consistente keuze maakte. Conclusie Dit onderzoek onderstreept het belang van geïnformeerde besluitvorming over prenatale screening.
Wat is bekend?
- Het is niet bekend in hoeverre zwangere vrouwen in Nederland geïnformeerd keuzes maken over prenatale screening.
- Ook is onbekend wat de psychische effecten zijn van geïnformeerde besluitvorming.
Wat is nieuw?
- Tweederde van de deelnemers aan een onderzoek naar besluitvorming over prenatale screening maakt een geïnformeerde keuze.
- Een geïnformeerde keuze leidt tot betere psychische uitkomsten.
Inleiding
Het aanbieden van screening moet erop gericht zijn dat mensen geïnformeerde beslissingen over eventuele deelname kunnen nemen. Screening moet er niet op gericht zijn om zo veel mogelijk mensen een screeningstest te laten ondergaan.12345 Het paradigma van de ’geïnformeerde keuze’ is gebaseerd op ethische en psychologische overwegingen. Geïnformeerde besluitvorming gaat uit van de autonomie van de beslisser,567 en zou gunstige psychologische effecten hebben.8 Bij prenatale screening is het belang van een geïnformeerde keuze des te groter vanwege de risico’s (bijvoorbeeld op een iatrogene miskraam) en vanwege normen en waarden (bijvoorbeeld ten opzichte van abortus provocatus).9 Hoewel het belang van geïnformeerde besluitvorming breed wordt onderkend, is de beslissing om wel of geen prenatale screening te ondergaan in de praktijk vaak geen geïnformeerde keuze.31011 Uit onderzoek van Green et al. bleek bijvoorbeeld dat vrouwen hun eigen beslissingen vaak geïnformeerd noemden, terwijl zij in veel gevallen niet de noodzakelijke kennis over prenatale screening hadden om een goed geïnformeerde keuze te maken.11
Definitie
Er zijn verschillende definities van het begrip geïnformeerde besluitvorming. Ze bevatten allemaal ten minste deze twee dimensies: een geïnformeerde keuze is gebaseerd op de relevante informatie en een geïnformeerde keuze is consistent met de waarden van de beslisser.1121314 De eerste voorwaarde, de mate waarin een beslissing gebaseerd is op de relevante informatie, kunnen we meten aan de hand van de kennis die de beslisser heeft over de verschillende aspecten van een bepaalde screening of behandeling. Er is geen gouden standaard voor wat voldoende kennis inhoudt. Met betrekking tot screening is er wel consensus over een aantal punten die de betrokkene zou moeten weten:8
- de kenmerken van de aandoening waarop gescreend wordt;
- de eigenschappen van de screeningstest;
- de implicaties van de verschillende testuitslagen;
We kunnen deze kennis meten met een eenvoudig vragenlijstje. Uit veel onderzoek blijkt dat zwangere vrouwen vaak onvoldoende kennis hebben over deze aspecten.111516 De tweede voorwaarde is de mate waarin de uiteindelijke keuze past bij de persoonlijke waarden van de beslisser. Dit wordt vaak gemeten door iemands attitude (persoonlijke mening, houding) te meten tegenover –bijvoorbeeld – prenatale screening.11819 Die attitude komt overeen met de uiteindelijke keuze als iemand met een positieve attitude de prenatale test wel laat doen, of als iemand met een negatieve attitude geen prenatale screening laat doen. Dit wordt als waardeconsistent aangemerkt.
Marteau en collega’s combineerden de twee aspecten van geïnformeerde besluitvorming in hun multidimensional measure of informed choice (MMIC), waarin beslissingen alleen als geïnformeerde keuzen geclassificeerd worden als aan beide aspecten voldaan is.19
Psychologische effecten
Er is weinig bekend over de daadwerkelijke psychologische effecten van geïnformeerde beslissingen en van ongeïnformeerde beslissingen. Onderzoeken waarin bijvoorbeeld innerlijke conflicten, tevredenheid over de beslissing en angst zijn gemeten, zijn schaars11 en rapporteren tegenstrijdige resultaten. Enerzijds wordt geconcludeerd dat zwangeren die een geïnformeerde keuze maakten minder innerlijke conflicten ervoeren en geen extra angsten hadden.920 Anderzijds wordt gesuggereerd dat geïnformeerde besluitvorming juist leidt tot meer angst en minder tevredenheid.11 Het is dus niet duidelijk wat de psychologische gevolgen zijn als een zwangere vrouw een geïnformeerde beslissing neemt.
Doel
Met dit onderzoek wilden we nagaan hoeveel zwangere vrouwen die prenatale screening aangeboden krijgen, hierover een geïnformeerde beslissing nemen. We gebruikten het concept van de MMIC, zoals ontwikkeld door de onderzoeksgroep van Marteau. Daarnaast wilden we met dit onderzoek de psychologische effecten van geïnformeerde besluitvorming in kaart brengen.
Methode
Tijdens de uitvoering van dit onderzoek werd prenatale screening naar downsyndroom en neuraalbuisdefecten nog niet standaard aan iedere zwangere vrouw aangeboden. Alleen zwangeren ouder dan 35 jaar kregen een prenatale test aangeboden. In dit onderzoek kregen zwangeren van alle leeftijden prenatale screening aangeboden. In het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) moesten we daarom toestemming vragen aan het Ministerie van VWS. Het onderzoek is onderdeel van een groter project dat tot doel heeft om meer inzicht te verwerven in de risicoperceptie, besluitvorming en het psychisch welbevinden van zwangere vrouwen die prenatale screening naar aangeboren aandoeningen van de foetus aangeboden krijgen. Het onderzoeksproject is een gerandomiseerd, gecontroleerd onderzoek: de deelnemers werden ingeloot in de interventiegroep of in de controlegroep. De zwangeren in de controlegroep kregen de gebruikelijke zwangerschapsbegeleiding van hun verloskundige of gynaecoloog. De zwangeren in de interventiegroep kregen een prenatale screeningstest aangeboden. De ene helft kreeg informatie over de nekplooimeting (NPM) en de andere helft over de maternale serumtest (MST). De NPM vindt plaats in het eerste trimester van de zwangerschap, door middel van echoscopie, en screent op downsyndroom.21 De bloedtest MST wordt in het tweede trimester van de zwangerschap gedaan en screent op zowel downsyndroom als neuraalbuisdefecten.22 Beide screeningstests resulteren in een geïndividualiseerde risicoschatting of het kind een van de aandoeningen heeft. Zo wordt een subgroep met een verhoogd risico geïdentificeerd. Deze groep krijgt een diagnostische test aangeboden die met zekerheid vaststelt of het ongeboren kind de betreffende aandoening heeft.
Het testaanbod bestond uit een thuisgestuurd informatieboekje en een gestandaardiseerde mondelinge toelichting door de verloskundige of gynaecoloog tijdens het eerstvolgende consult. In het boekje kwamen de volgende onderwerpen aan bod: informatie over downsyndroom (en, in het boekje over de MST, over neuraalbuisdefecten), de leeftijdsgebonden risico’s op downsyndroom, het populatierisico op neuraalbuisdefecten, informatie over de screeningstest, de betekenis van een negatieve of een positieve testuitslag, de keuzemogelijkheden bij een verhoogd risico en informatie over vruchtwaterpunctie en vlokkentest. Het boekje besteedde speciaal aandacht aan het besluitvormingsproces. De voor- en nadelen van prenatale screening hebben we op een rij gezet. De boekjes zijn van tevoren getest op begrijpelijkheid en leesbaarheid.
Aantallen
Van mei 2001 tot mei 2003 vroegen we aan alle zwangeren van de 44 deelnemende verloskundige en gynaecologische praktijken of ze informatie wilden over het onderzoek. De deelnemende praktijken waren verspreid over Nederland. De deelnemende vrouwen kregen tijdens en na de zwangerschap een aantal vragenlijsten. De eerste vragenlijst verstuurden we voordat de prenatale test aangeboden werd. Hierin vroegen we naar sociodemografische gegevens, waaronder leeftijd, aantal kinderen, opleiding en religie. De tweede vragenlijst verstuurden we nadat de deelnemers besloten hadden om de test wel of niet te gaan doen, maar voordat de eventuele test daadwerkelijk was gedaan. Deze vragenlijst ging onder andere over kennis, attitude, innerlijke conflicten en angst. De derde vragenlijst verstuurden we nadat de uitslag bekend was (voor deelnemers die de test niet lieten doen op een vergelijkbaar tijdstip). We vroegen onder andere of men de test had laten doen of niet, en of men tevreden was. In totaal werden 4076 zwangeren uitgenodigd om deel te nemen. Van hen gaven 2986 zwangeren (73%) informed consent. Zij stuurden de eerste vragenlijst terug. Van deze groep vulde 76% (n = 2277) de tweede vragenlijst in, en 66% (n = 1968) vulde ook de derde vragenlijst in. Uit de non-responsanalyse bleek dat tijdgebrek of te weinig interesse de belangrijkste redenen waren om af te haken. Voor de analyse in dit artikel gebruikten we alleen gegevens van de interventiegroepen (n = 1421). Slechts 20 van de vrouwen die een prenatale test lieten doen kreeg een verhoogd risico als testuitslag. Omdat dit zo’n kleine groep was, werden deze uitslagen niet meegenomen in de analyse. Door missende waarden in verschillende vragenlijstonderdelen moesten we nog 242 deelnemers excluderen. De uiteindelijke onderzoeksgroep omvatte dus 1159 zwangeren.
Metingen
De kennis over prenatale screening naar aangeboren aandoeningen hebben we gemeten met een kennisvragenlijst die bestond uit zeven vragen voor de NPM-groep en tien vragen voor de MST-groep. De vragen waren gebaseerd op de inhoud van de informatieboekjes. Het waren ja/nee vragen over drie onderwerpen: kenmerken van downsyndroom (en voor de MST-groep van neuraalbuisdefecten), kenmerken van de screeningstest en de betekenis van de mogelijke testuitslagen. Er bestaat geen gouden standaard over welke kennis ‘voldoende’ is om een geïnformeerde beslissing te nemen. Daarom hanteerden we het voor gokken gecorrigeerde middelpunt van de schaal als afkappunt. We gebruikten Abbott’s ‘blind gokken formule’ voor de correctie voor gokken.23. Dit resulteerde in een afkappunt van 5 voor de NPM-vragen en 7 voor de MST-vragen. Meer dan 5 respectievelijk 7 werd geclassificeerd als voldoende kennis, en de rest als onvoldoende kennis.
De attitude ten opzichte van prenatale screening werd gemeten met een attitudevragenlijst die bestond uit 4 vragen. De schaal liep van 4 tot 20 en was intern consistent (Cronbach’s alfa: 0,79). De attitudescores waren normaal verdeeld met de mediaan op het middelpunt van de schaal. Dit midden komt overeen met een neutrale attitude. Iemand met een neutrale attitude kan niet als positief of negatief geclassificeerd worden. Daarom hebben we de attitudescores niet gedichotomiseerd, maar in drie gelijke categorieën verdeeld: negatief, neutraal, positief. We classificeerden een beslissing als consistent als zwangeren die positief stonden tegenover prenatale screening de test lieten doen, en als zwangeren met een negatieve houding de test niet lieten doen. Zwangeren met een positieve attitude die de test niet lieten doen, en zwangeren met een negatieve attitude die de test toch lieten doen, namen inconsistente beslissingen. Een geïnformeerde keuze was gebaseerd op voldoende kennis over prenatale screening en kwam overeen met de attitude ten opzichte van prenatale screening. Bij onvoldoende kennis en/of inconsistentie met de attitude, werd de beslissing geclassificeerd als niet-geïnformeerd.
Innerlijke conflicten werden gemeten met een Nederlandse vertaling van O’Connor’s Decisional Conflict Scale (DCS), waarin een innerlijk conflict over een beslissing gedefinieerd is als een staat van onzekerheid over de verschillende keuzemogelijkheden.13 We hebben gemiddelde scores uitgerekend (range: 1-5). Cronbach’s alfa was 0,84. Tevredenheid over de beslissing werd gemeten met vier meerkeuzestellingen over tevredenheid. Dit gebeurde nadat de beslissing was genomen. Er werden gemiddelde scores uitgerekend. Cronbach’s alfa was 0,69. Angst werd gemeten met de Nederlandse versie van de State Trait Anxiety Inventory (STAI).24 Cronbach’s alfa was 0,93.
Analyse
Of de verschillen tussen groepen statistisch significant waren, werd getest met de ?2 test voor categoriale variabelen, en met de t-test voor continue variabelen.
Goedkeuring
Na advies van de WBO-commissie van de Gezondheidsraad gaf het Ministerie van VWS goedkeuring voor het onderzoeksproject. Het onderzoek werd ook goedgekeurd door de medisch-ethische commissie van het VU medisch centrum.
Resultaten
In tabel 1 staan de achtergrondvariabelen van de deelnemers. Van de zwangere vrouwen liet 44% de test doen. Dit percentage was significant hoger in de NPM-groep dan in de MST-groep (52% versus 35%, ?2 = 33,3; p < 0,001). Het bleek dat 83% (n = 957) van de zwangeren voldoende kennis over prenatale screening had, en 17% (n = 202) had onvoldoende kennis. Er waren geen verschillen in kennisniveau tussen zwangeren die de test wel ondergingen en die de test niet lieten doen, en ook niet tussen de NPM-groep en de MST-groep. Uit tabel 1 blijkt dat vrouwen die hoger waren opgeleid en oudere vrouwen significant hoger scoorden op de kennisvragenlijst (respectievelijk ?2-trend = 55,1; p < 0,001 en ?2-trend = 7,63; p < 0,01). De gemiddelde score op de attitudevragenlijst was 12,2 (SD = 3,7) en de mediane waarde was 12. Deelnemers die de prenatale screeningstest lieten doen hadden een significant positievere attitude dan deelnemers die de test niet lieten doen (F = 481,4; p < 0,001). Aangezien een neutrale attitude niet geclassificeerd kan worden als consistent met de keuze voor of tegen screening, werden deelnemers met een neutrale attitude niet meegenomen in deze analyse (n = 1159 – 327 = 832). De aantallen consistente en inconsistente beslissingen zijn weergegeven in tabel 2. In totaal namen 682 (82%) zwangere vrouwen een beslissing die consistent was met de attitude. We classificeerden 68% van de beslissingen als geïnformeerde keuze (tabel 3). Het percentage geïnformeerde keuzes was onder andere geassocieerd met het opleidingsniveau van de zwangeren: hoe hoger het opleidingsniveau, hoe hoger het percentage geïnformeerde keuzes (?2-trend = 16,0; p < 0,001). Zie tabel 1.
Uit tabel 4 blijkt dat zwangeren die geïnformeerde keuzes maakten minder innerlijke conflicten over de beslissing ervoeren. Dit geldt alleen voor diegenen die de test lieten doen. Zwangeren die een geïnformeerde keuze maakten om de test niet of juist wel te doen, scoorden significant hoger op het onderdeel beslissingstevredenheid (respectievelijk t = 4,9; p < 0,001 en t = 2,1; p < 0,05). Bij de vrouwen die de test lieten doen, was een geïnformeerde keuze geassocieerd met minder angst, maar dit verschil was niet statistisch significant (t = 1,8; p = 0,07). Bij de vrouwen die de test niet lieten doen, was er geen verschil in angstniveau tussen zwangeren die wel of geen geïnformeerde keuze maakten.
Totaal | Voldoende kennis | Consistent | Geïnformeerde keuze | ||
n | % | % | % | % | |
- | 69 | 6 | 77* | 86* | 65* |
- 26-30 | 433 | 37 | 79 | 84 | 68 |
- 31-35 | 556 | 48 | 85 | 84 | 72 |
- >35 | 101 | 9 | 86 | 59 | 51 |
- geen kinderen | 506 | 44 | 80 | 80 | 67 |
- = 1 kind | 653 | 56 | 84 | 85 | 70 |
- actief religieus | 47 | 4 | 94 | 90 | 86 |
- enigszins actief religieus | 216 | 19 | 81 | 81 | 62 |
- niet actief religieus | 349 | 30 | 83 | 93 | 69 |
- niet religieus | 547 | 47 | 82 | 81 | 69 |
- laag | 128 | 11 | 63* | 86 | 56* |
- middel | 507 | 44 | 80 | 80 | 64 |
- hoog | 524 | 45 | 90 | 83 | 75 |
Testers | Niet-testers | Totaal | |||
n | % | n | % | n | |
Positief | 313 | 76* | 98 | 24 | 411 |
Neutraal | 148 | 45 | 179 | 55 | 327 |
Negatief | 52 | 12 | 369 | 88* | 421 |
Totaal | 513 | 646 | 1159 |
Voldoende kennis | Onvoldoende kennis | Totaal | |||
n | % | n | % | n | |
Consistent | 567 | 68* | 115 | 14 | 682 |
Inconsistent | 123 | 15 | 27 | 3 | 150 |
Totaal | 690 | 83 | 142 | 17 | 832 |
Geïnformeerde keuze | Ongeïnformeerde keuze | t | P | |||
gemiddeld | SD | gemiddeld | SD | |||
- innerlijk conflict | 1,9 | 0,5 | 2,3 | 0,6 | 5,7 | |
- beslissingstevredenheid | 4,8 | 0,4 | 4,5 | 0,6 | 4,9 | |
- angst | 34,5 | 9,5 | 36,4 | 9,8 | 1,8 | > 0,05 |
- innerlijk conflict | 2,0 | 0,6 | 2,1 | 0,5 | 1,5 | > 0,1 |
- beslissingstevredenheid | 4,7 | 0,6 | 4,5 | 0,6 | 2,1 | |
- angst | 35,0 | 9,1 | 35,3 | 10,8 | 0,3 | > 0,5 |
Beschouwing
De overgrote meerderheid van de deelnemende zwangere vrouwen had voldoende kennis over prenatale screening, en de meeste zwangeren maakten een keuze die consistent was met de eigen visie op prenatale screening. Meer dan tweederde van de deelnemers nam een geïnformeerde beslissing. Geïnformeerde besluitvorming was geassocieerd met meer beslissingstevredenheid. Een geïnformeerde keuze om de test te doen, ging samen met minder innerlijke conflicten en minder angst (niet statistisch significant).
Vergelijking met andere onderzoeken
We concludeerden dat veel zwangere vrouwen voldoende kennis hadden over prenatale screening en dat het merendeel van de vrouwen geïnformeerde keuzes maakte. Dit is niet in overeenstemming met internationale onderzoeken, die concluderen dat de meeste zwangeren geen geïnformeerde beslissingen nemen.11 Wij zien twee mogelijke verklaringen voor het relatief hoge aantal geïnformeerde beslissingen in ons onderzoek. Beide verklaringen zijn gerelateerd aan de specifieke situatie in Nederland. De eerste verklaring is dat prenatale screening in de periode van de gegevensverzameling niet routinematig werd aangeboden aan zwangeren van alle leeftijden. Pas sinds 1 januari 2007 krijgt iedere zwangere in Nederland informatie over prenatale screening, en alleen zwangeren ouder dan 35 krijgen de test vergoed. Voor de meeste deelnemers aan het onderzoek was het aanbod van prenatale screening dus nieuw. Die onbekendheid kan geleid hebben tot bewustere beslissingen over deze screening. Deze redenering wordt ondersteund door de ervaringen in landen waar prenatale screening al langer routinematig wordt aangeboden. Daar blijkt prenatale screening zo standaard en vanzelfsprekend te zijn, dat het niet meer iets is waar een weloverwogen, bewuste beslissing over wordt genomen.2526 Deze zogenoemde normalisatie of routinematige aanbieding van prenatale screening leidt dus tot minder geïnformeerde beslissingen. In Nederland is prenatale screening (nog) niet genormaliseerd omdat het lange tijd niet standaard aan zwangeren van alle leeftijden werd aangeboden. De tweede verklaring is dat de screening werd aangeboden in een onderzoekscontext. De deelnemers kregen uitgebreide en gebalanceerde informatie over prenatale screening, met specifiek aandacht voor de besluitvorming. Beide factoren hebben er wellicht toe geleid dat de deelnemers de informatie over prenatale screening heel bewust hebben gelezen en dus meer kennis over het onderwerp hebben dan vrouwen in landen waar prenatale screening al lange tijd standaard is.
Niet-geïnformeerde beslissingen
Hoewel de meerderheid van de deelnemers een goed geïnformeerde keuze over prenatale screening maakte, was er toch een substantieel deel van de zwangeren (bijna eenderde) dat geen geïnformeerde beslissing nam. Hiervan was 43% te wijten aan onvoldoende kennis, bij 47% was de uiteindelijke keuze niet consistent met de eigen houding tegenover prenatale screening, en bij 10% van de zwangeren ontbrak het aan beide. Voor vrouwen die positief waren over prenatale screening maar de test niet lieten doen, kunnen praktische bezwaren meegespeeld hebben. Zij hadden bijvoorbeeld geen tijd, of konden geen vrij nemen voor een vervolgafspraak om de test te laten doen.3031 Een andere mogelijke verklaring is dat deze zwangeren weliswaar positief stonden tegenover het ondergaan van een prenatale test, maar dat zij de specifieke test die zij aangeboden kregen niet goed/betrouwbaar vonden. Eerder onderzoek onder deze groep zwangeren liet zien dat dit inderdaad een veelgehoorde reden was om de test te weigeren.32 Er waren ook vrouwen met een negatieve attitude tegenover prenatale screening, die de test toch lieten doen. Dit zou kunnen wijzen op sociale druk om de test te ondergaan. Er is verder onderzoek nodig naar de werkelijke redenen achter deze inconsistenties.
Effecten
Uit ons onderzoek blijkt dat een geïnformeerde keuze inderdaad geassocieerd is met gunstige psychologische effecten. Dit geldt voor de vrouwen die wel voor een test hebben gekozen. Deze uitkomst benadrukt het belang van geïnformeerde besluitvorming. De bevinding dat een geïnformeerde keuze leidt tot minder innerlijke conflicten, sluit aan bij de conclusies van Michie et al. en Bekker et al.920 Op basis van ons onderzoek wordt de suggestie van Green et al. dat een geïnformeerde keuze leidt tot minder beslissingstevredenheid en toegenomen angst, niet ondersteund.
Beperkingen
Dit onderzoek heeft enkele beperkingen. Het aantal vrouwen bij wie een verhoogd risico op een kind met downsyndroom of een neuraalbuisdefect werd vastgesteld was te klein was om mee te nemen in de analyse. Terwijl juist deze groep negatieve gevolgen kan ondervinden van een ongeïnformeerde keuze, en dus het meeste baat zouden hebben bij een geïnformeerde keuze.9 Er is verder onderzoek nodig naar de besluitvorming van zwangeren met een verhoogd risico, en naar de consequenties van hun keuze. Een andere beperking is dat het beslisproces buiten beschouwing is gebleven. In de literatuur wordt bij de definiëring van geïnformeerde besluitvorming niet alleen gekeken naar kennis en consistentie, maar worden ook voorwaarden gesteld aan het beslisproces.33 De vraag in hoeverre de zwangere de voor- en nadelen van de verschillende alternatieven heeft afgewogen zou een indicator voor het besluitvormingsproces kunnen zijn. De integratie van zo’n indicator in het classificatiemodel maakt waarschijnlijk duidelijk dat een aantal keuzes die we nu als geïnformeerd bestempelden, in werkelijk geen resultaat waren van een bewust, weloverwogen besluitvormingsproces. Er is verder onderzoek nodig naar het daadwerkelijke proces van beslissen.
Conclusie
Dit onderzoek onderstreept het belang van geïnformeerde besluitvorming in de context van prenatale screening. Een zwangere vrouw die een geïnformeerde keuze maakt, zal minder innerlijke conflicten en meer beslissingstevredenheid ervaren. Daarom is het belangrijk om het aantal geïnformeerde keuzes te verhogen. Onderzoek heeft bijvoorbeeld aangetoond dat keuzehulpen (vaak bekend als decision aids) kunnen leiden tot meer en beter geïnformeerde beslissingen.20 Zulke keuzehulpen zouden ook voor prenatale screening ontwikkeld en geïmplementeerd moeten worden. De introductie van prenatale screening naar aangeboren afwijkingen als standaard onderdeel van de prenatale zorg, zou hand in hand moeten gaan met het adequaat informeren en begeleiden van zwangere vrouwen. Zodat zij hun eigen, geïnformeerde keuzes kunnen maken.
Literatuur
- 1.↲↲↲↲Marteau TM, Dormandy E, Michie S. A measure of informed choice. Health Expect 2001;4:99-108.
- 2.↲Health Council of the Netherlands. Prenatal Screening: Down's syndrome, neural tube defects, routine-ultrasonography. The Hague, Health Council of the Netherlands, 1999. No. 2001/11.
- 3.↲↲Williams C, Alderson P, Farsides B. Too many choices? Hospital and community staff reflect on the future of prenatal screening. Soc Sci Med 2002;55:743-53.
- 4.↲Raffle AE. Information about screening - is it to achieve high uptake or to ensure informed choice? Health Expect 2001;4:92-8.
- 5.↲↲Austoker J. Gaining informed consent for screening. Br Med J 1999;319:722-3.
- 6.↲Llewellyn-Thomas HA. Patients’ health-care decision making: a framework for descriptive and experimental investigations. Med Decis Making 1995;15:101-6.
- 7.↲Beauchamp T, Childress J. Principles of Biomedical Ethics, 3rd ed. New York: Oxford University Press, 1989.
- 8.↲↲Marteau TM, Dormandy E. Facilitating informed choice in prenatal testing: How well are we doing? Am J Med Genet 2001;106:185-90.
- 9.↲↲↲↲↲Michie S, Dormandy E, Marteau TA. The multi-dimensional measure of informed choice: a validation study. Patient Educ Couns 2002;48:87-91.
- 10.↲Carroll JC, Brown JB, Reid AJ, Pugh P. Women’s experience of maternal serum screening. Can Fam Physician 2000;46:614-20.
- 11.↲↲↲↲↲↲Green JM, Hewison J, Bekker HL, Bryant LD, Cuckle HS. Psychosocial aspects of genetic screening of pregnant women and newborns: a systematic review. Health Technol Assess 2004;8:1-124.
- 12.↲Bekker H, Thornton JG, Airey CM, Connelly JB, Hewison J, Robinson MB et al. Informed decision making: an annotated bibliography and systematic review. Health Technol Assess 1999;3:1-156.
- 13.↲↲O’Connor AM. Validation of a decisional conflict scale. Med Decis Making 1995;15:25-30.
- 14.↲Briss P, Rimer B, Reilley B, Coates RC, Lee NC, Mullen P, et al. Promoting informed decisions about cancer screening in communities and healthcare systems. Am J Prev Med 2004;26:67-80.
- 15.↲Bernhardt BA, Geller G, Doksum T, Larson SM, Roter D, Holtzman NA. Prenatal genetic testing: Content of discussions between obstetric providers and pregnant women. Obstet Gynecol 1998;91:648-55.
- 16.↲Smith DK, Shaw RW, Marteau TM. Informed Consent to Undergo Serum Screening for Downs-Syndrome - the Gap Between Policy and Practice. Br Med J 1994;309:776.
- 17.Rokeach M. Beliefs, Attitudes and Values. A theory of Organization and Change. San Francisco: Jossey-Bass, 1968.
- 18.↲Ajzen I. Attitudes at their very best. Contemp Psychol 1994;39:800-1.
- 19.↲Eagly AH, Chaiken S. The Psychology of Attitudes. Fort Worth: Harcourt Brace College Publishers, 1993.
- 20.↲↲↲Bekker HL, Hewison J, Thornton JG. Applying decision analysis to facilitate informed decision making about prenatal diagnosis for Down syndrome: a randomised controlled trial. Prenat Diagn 2004;24:265-75.
- 21.↲Nicolaides KH, Heath V, Cicero S. Increased fetal nuchal translucency at 11-14 weeks. Prenat Diagn 2002;22:308-15.
- 22.↲Benn PA. Advances in prenatal screening for Down syndrome: I. General principles and second trimester testing. Clin Chim Acta 2002;323:1-16.
- 23.↲Nunnally JC, Bernstein IH. Psychometric Theory. New York: McGraw-Hill, 1994.
- 24.↲Van der Ploeg HM. Handleiding bij de Zelf-Beoordelings Vragenlijst (ZBV). Een Nederlandse bewerking van de Spielberger State-Trait Anxiety Inventory STAI-DY. Lisse: Swets & Zeitlinger, 2000.
- 25.↲Green JM, Statham H. Psychosocial aspects of prenatal screening and diagnosis. In: Marteau TM, Richards M, editors. The troubled helix: social and psychological implications of the new genetics. Cambridge University Press, 1996:140-63.
- 26.↲Press N, Browner CH. Why women say yes to prenatal diagnosis. Soc Sci Med 1997;45:979-89.
- 27.Goel V, Glazier R, Holzapfel S, Pugh P, Summers A. Evaluating patient's knowledge of maternal serum screening. Prenat Diagn 1996;16:425-30.
- 28.Paravic J, Brajenovic-Milic B, Kapovic M, Botica A, Jurcan V, Milotti S. Maternal serum screening for Down’s syndrome: a survey of pregnant women views. Cytogenet Cell Genet 1999;85:160.
- 29.Santalahti P, Aro AR, Hemminki E, Helenius H, Ryynanen M. On what grounds do women participate in prenatal screening? Prenat Diagn 1998;18:153-65.
- 30.↲Dormandy E, Hooper R, Michie S, Marteau TM. Informed choice to undergo prenatal screening: a comparison of two hospitals conducting testing either as part of a routine visit or requiring a separate visit. J Med Screen 2002;9:109-14.
- 31.↲Dormandy E, Michie S, Weinman J, Marteau TM. Variation in uptake of serum screening: the role of service delivery. Prenat Diagn 2002;22:67-9.
- 32.↲Van den Berg M, Timmermans DRM, Kleinveld JH, Garcia E, Van Vugt JMG, Van der Wal G. Accepting or declining the offer of prenatal screening for congenital defects: test uptake and women’s reasons. Prenat Diagn 2005;25:84-90.
- 33.↲Bekker HL, Hewison J, Thornton JG. Understanding why decision aids work: linking process with outcome. Patient Educ Couns 2003;50:323-9.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.