Atriumfibrilleren is de meest voorkomende hartritmestoornis bij volwassenen. Het is vaak een uiting van een of meerdere andere aandoeningen: cardiovasculair (zoals hartfalen, hypertensie, coronaire hartziekten) en/of niet-cardiovasculair (zoals diabetes mellitus (DM) type 2, obesitas). Atriumfibrilleren is meestal geen geïsoleerde aandoening en de comorbiditeit bepaalt mede het beleid.
De diagnose atriumfibrilleren wordt gesteld op basis van een 12-kanaals-elektrocardiogram (ecg) of 1-kanaals-ecg van minimaal 30 seconden. De behandeling bestaat uit 3 delen:
-
preventie van trombo-embolie (met orale anticoagulantia)
-
behandeling van symptomen (door normalisering van de ventrikelvolgfrequentie of door conversie naar en behoud van sinusritme)
-
behandeling van onderliggende comorbiditeit
Bepaal laagdrempelig het hartritme
Atriumfibrilleren is vaak asymptomatisch. De vraag is of screening naar atriumfibrilleren zinvol is. De werkgroep heeft deze vraag onderzocht en beveelt systematisch screenen niet aan. In de geraadpleegde onderzoeken werd geen gezondheidswinst gevonden bij systematische screening op atriumfibrilleren. Ook in onderzoeken naar opportunistische screening werd gezondheidswinst niet overtuigend aangetoond. Om zo veel mogelijk patiënten met atriumfibrilleren op te sporen, adviseert de werkgroep om laagdrempelig het hartritme te bepalen bij patiënten met aspecifieke klachten (zoals malaise), vooral bij patiënten ≥ 75 jaar. Deze patiënten hebben een hoog risico op atriumfibrilleren en bij hen is gezondheidswinst van antitrombotische preventie en behandeling te verwachten. De aanbeveling om bij alle patiënten bij wie de bloeddruk wordt gemeten het hartritme te bepalen, ook als er geen klachten zijn, is onveranderd ten opzichte van de vorige standaard.
Echocardiografie en geen (NT-pro-)BNP
Bepaal niet langer het (NT-pro-)BNP bij patiënten met atriumfibrilleren om hartfalen uit te sluiten, maar verricht een echocardiografie. Een (NT-pro-)BNP-waarde onder de afkapwaarde geeft onvoldoende zekerheid om hartfalen uit te sluiten bij patiënten met atriumfibrilleren. Met een echocardiografie kan de aan- of afwezigheid van hartfalen wel voldoende zeker worden vastgesteld en kan zo nodig de daarbij behorende behandeling gestart worden. Antistolling en een eventueel andere behandeling van atriumfibrilleren kunnen, in afwachting van de echografie, gewoon worden opgestart. Een echocardiografie binnen een termijn van 3 tot 6 maanden na de diagnose atriumfibrilleren is wenselijk.
Voorkeur voor DOAC
Atriumfibrilleren verhoogt het risico op een trombo-embolie, vooral op een herseninfarct. Schat het risico op een herseninfarct in met behulp van de CHA2DS2-VASc-score en bepaal aan de hand daarvan of er een indicatie is voor orale anticoagulantia. Dat is bij het merendeel van de patiënten het geval. Of de patiënt klachten heeft door atriumfibrilleren is voor de bepaling van de indicatiestelling van orale anticoagulantia niet van belang.
In de vorige standaard werden vitamine K-antagonisten (VKA’s) en DOAC’s als gelijkwaardig beschouwd. Na beoordeling van de literatuur vindt de werkgroep dat er voldoende bewijs is om bij patiënten met nieuw atriumfibrilleren de voorkeur te geven aan een DOAC, omdat DOAC’s iets effectiever en veiliger lijken en vaak eenvoudiger te gebruiken.
zijn (geen bloedcontroles door de trombosedienst, stabiele innamefrequentie). De werkgroep geeft daarnaast duidelijk aan bij welke patiënten een VKA ook een goede optie kan zijn.
Leeftijdsgrens vervalt
De indicatie om patiënten < 65 jaar te verwijzen en daarboven alleen op indicatie te verwijzen, is vervallen. In plaats daarvan vermeldt de werkgroep redenen om een ritmebehandeling door de cardioloog te overwegen en op basis daarvan wel/niet te verwijzen. Niet-kwetsbare patiënten met korter bestaand atriumfibrilleren en weinig relevante comorbiditeit komen regelmatig in aanmerking voor een ritmebehandeling. Behandel patiënten met een snelle ventrikelvolgfrequentie (> 110/min) of klachten (bij inspanning) in eerste instantie zelf met medicatie. Als er desondanks aanhoudende klachten en symptomen of contra-indicaties voor de medicatie zijn, of als de patiënt medicatie niet tolereert, overweeg dan verwijzing voor een ritmebehandeling door de cardioloog.
Controles en kwaliteitsverbetering
Controleer patiënten met nieuw vastgesteld atriumfibrilleren tot de klachten en de ventrikelvolgfrequentie tot een bevredigend niveau zijn gereduceerd. Controleer daarna minimaal jaarlijks. Let daarbij op klachten en symptomen die zijn gerelateerd aan atriumfibrilleren. Kijk ook naar atriumfibrillerengerelateerde medicatie en de bijbehorende laboratoriumdiagnostiek, en naar factoren die invloed hebben op atriumfibrilleren (bijvoorbeeld cardiovasculaire comorbiditeit, DM type 2). De controles kunnen, afhankelijk van de regionale mogelijkheden, via geprotocolleerde/integrale zorgprogramma’s worden uitgevoerd. De werkzaamheden worden dan (deels) gedelegeerd aan de praktijkondersteuner. De inhoud van de controles blijft gelijk. Veel patiënten met atriumfibrilleren zitten voor een bijkomende aandoening toch al in een programma voor chronische zorg (zoals DM type 2 of CVRM).
Bij de nieuwe standaard worden ook indicatoren gemaakt. Deze zijn bruikbaar voor interne kwaliteitsverbetering in de huisartsenpraktijk.
NVVC Connect is een regionaal ingericht netwerkprogramma dat zich inzet om de verschillende zorgverleners uit de eerste en tweede lijn bij elkaar te brengen en zo de zorg voor de patiënten met hart- en vaatziekten meer integraal en transmuraal aan te bieden. Connect is onder meer actief bij de aandoening atriumfibrilleren, waar het zich richt op het eerder opsporen en optimaal behandelen van patiënten met atriumfibrilleren. Zie voor meer informatie http://www.nvvcconnect.nl.
Raadpleeg de volledige versie van deze NHG-Standaard op richtlijnen.nhg.org.
Naar welke medicatie gaat de voorkeur uit bij patiënten met atriumfibrilleren? Huisarts Marco Krukerink en Lia Boelman, wetenschappelijk medewerker bij het Nederlands Huisartsen Genootschap bespreken in ruim een halfuur de belangrijkste wijzigingen in de volledig herziene NHG-Standaard Atriumfibrilleren.
Reacties (4)
Ingestuurde reactie:
Geachte mevrouw Boelman,
Mooi artikel over de herziene NHG-Standaard Atriumfibrilleren 1-11-2023.
De afweging dat DOAC’s […] vaak eenvoudiger te gebruiken (zijn), wordt verklaard door o.a. een lagere innamefrequentie.
Echter, als VKA’s éénmaal daags en sommige DOAC’s juist tweemaal daags worden gegeven, dan bedoelen jullie hier iets anders te zeggen?
Zie: […] omdat DOAC’s iets effectiever en veiliger lijken en vaak eenvoudiger te gebruiken.
zijn (geen bloedcontroles door de trombosedienst, lagere innamefrequentie [..]
Met vriendelijke groeten,
Ineke van Woerkom, apotheker
- Login om te reageren
Namens de auteurs:
Hartelijk dank voor uw opmerkzame blik. In de NHG-Standaard staat het als volgt: ‘Praktische overwegingen kunnen van belang zijn bij de keuze, zoals innamefrequentie en gebruiksgemak, controles door trombosedienst of arts, en interacties met andere geneesmiddelen.’ Het is inderdaad niet juist dat DOAC’s een lagere innamefrequentie hebben. DOAC’s zijn soms wel eenvoudig qua inname aangezien er altijd een vaste dosering per dag is, die niet wisselt tussen de dagen. In het online H&W artikel is de aanpassing gemaakt. Hopende u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
- Login om te reageren
Hartelijk dank voor uw aanvulling. In het detail in de NHG-Standaard staat inderdaad beschreven dat in het gebruikte onderzoek de gemiddelde waarde van het (NT-pro)BNP bij patiënten met atriumfibrilleren verhoogd was. Daarnaast had 13% van de patiënten met atriumfibrilleren en een (NT-pro)BNP waarde onder de afkapwaarde alsnog hartfalen.
- Login om te reageren
De aanbeveling om niet langer het NTpro-BNP te bepalen bij patiënten met AF om hartfalen uit te sluiten is terecht, aangezien het NTpro-BNP bij AF oha al verhoogd is door de ritmestoornis.
- Login om te reageren