Kernboodschappen
- De huisarts wijst op de mogelijkheid van een kinderwensspreekuur zodat paren geïnformeerd en in een zo goed mogelijke gezondheid aan een zwangerschap beginnen.
- Wees bij vrouwen met kinderwens alert op voorgeschreven (chronische) medicatie.
- Inventariseer welke interventies nodig zijn bij vrouwen met chronische aandoeningen.
- Neem een zorgvuldige familieanamnese af bij zowel de man als vrouw.
- Breng arbeidsomstandigheden van de vrouw en man in kaart.
- Adviseer foliumzuur bij een actieve kinderwens.
- Stimuleer zowel mannen als vrouwen op tijd te stoppen met roken.
- Adviseer het gebruik van alcohol in de zwangerschap te vermijden.
- Stimuleer het bereiken van een gezond gewicht.
Inbreng van de patiënt
De NHG-Standaarden geven richtlijnen voor het handelen van de huisarts; de rol van de huisarts staat dan ook centraal. Daarbij geldt echter altijd dat factoren van de kant van de patiënt het beleid mede bepalen. Om praktische redenen komt dit uitgangspunt niet telkens opnieuw in de richtlijn aan de orde, maar wordt het hier expliciet vermeld. De huisarts stelt waar mogelijk het beleid vast in samenspraak met de patiënt, met inachtneming van diens specifieke omstandigheden en met erkenning van diens eigen verantwoordelijkheid, waarbij adequate voorlichting een voorwaarde is.
Afweging door de huisarts
Het persoonlijk inzicht van de huisarts is uiteraard bij alle richtlijnen een belangrijk aspect. Afweging van de relevante factoren in de concrete situatie zal beredeneerd afwijken van het hierna beschreven beleid kunnen rechtvaardigen. Dat laat onverlet dat deze standaard bedoeld is om te fungeren als maat en houvast.
Delegeren van taken
NHG-Standaarden bevatten richtlijnen voor huisartsen. Dit betekent niet dat de huisarts alle genoemde taken persoonlijk moet verrichten. Sommige taken kunnen worden gedelegeerd aan de praktijkassistente, praktijkondersteuner of praktijkverpleegkundige, mits zij worden ondersteund door duidelijke werkafspraken, waarin wordt vastgelegd in welke situaties de huisarts moet worden geraadpleegd en mits de huisarts toeziet op de kwaliteit. Omdat de feitelijke keuze van de te delegeren taken sterk afhankelijk is van de lokale situatie, bevatten de standaarden daarvoor geen concrete aanbevelingen.
Inleiding
De NHG-Standaard Preconceptiezorg geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. Het doel van de nieuwe standaard is huisartsen de kennis aan te reiken om paren goed geïnformeerd en zo gezond mogelijk aan een zwangerschap te kunnen laten beginnen. Verondersteld wordt dat dit de perinatale sterfte verlaagt.Noot 1 De standaard richt zich op paren die zich vóór een eerste of volgende zwangerschap melden bij de huisarts en op paren met wie de huisarts preconceptiezorg bespreekt op grond van bekende factoren die de zwangerschap ongunstig kunnen beïnvloeden. Uit onderzoek blijkt dat vrouwen zich het liefst door de huisarts laten informeren op het gebied van preconceptiezorg.Noot 2 Preconceptiezorg sluit aan bij het werk en de positie van de huisarts die dicht bij de patiënt staat en bekend is met diens persoonlijke omstandigheden. Preconceptiezorg omvat ten eerste een risico-inventarisatie, een hulpmiddel hierbij is de ZwangerWijzer, een vragenlijst die paren vóór het consult invullen. De standaard beschrijft vervolgens welke interventies plaatsvinden, welke algemene voorlichting de huisarts geeft en gaat tenslotte in op gedragsverandering ten aanzien van roken, alcohol, drugs en overgewicht. De voorlichting omvat niet alleen adviezen die preconceptioneel van belang zijn, maar ook adviezen die van toepassing zijn in de vroege zwangerschap, wanneer de vrouw nog niet onder controle is bij de verloskundig hulpverlener. In deze periode is de foetus extra kwetsbaar omdat organen en placenta worden gevormd. Afhankelijk van de gevonden risico’s zullen meerdere consulten of hulpverleners (bijvoorbeeld de POH bij leefstijladviezen) nodig zijn.Noot 3 Het verdient aandacht om de juiste balans te vinden tussen het zo goed mogelijk informeren van paren over risico’s en het recht van mensen om niet alles te hoeven weten. Ook moet voorkomen worden dat er teveel nadruk komt te liggen op risico’s, aangezien zwangerschap in principe een fysiologische gebeurtenis is. Ongeacht of de huisarts besluit zelf preconceptiezorg aan te bieden dan wel te verwijzen naar een andere hulpverlener (verloskundige) verkeert hij in de unieke positie dat hij de doelgroep kan attenderen op de wenselijkheid van een preconceptieconsult bij gebleken risico’s.
Achtergronden
Nederland kent een relatief hoge perinatale sterfte (sterfte vanaf 22 weken zwangerschap en tot 4 weken na geboorte) vergeleken met andere Europese landen, namelijk 1 op de 100.Noot 4 Door verschillen in registratie van neonatale sterfte tussen landen onderling is het lastig de waargenomen verschillen goed te verklaren. Vergeleken met andere Europese landen blijken er in Nederland relatief veel oudere moeders te zijn en meerlingzwangerschappen. Toch kunnen deze oorzaken het verschil met andere landen niet verklaren. De belangrijkste risicofactoren voor perinatale sterfte in Nederland zijn vroeggeboorte, laag geboortegewicht en aangeboren afwijkingen. Onderzoeken over de effectiviteit van preconceptiezorg als een totaal programma zijn schaars. De onderbouwing van het verband tussen vele verschillende losse risicofactoren en zwangerschapsuitkomsten berust overwegend op observationeel onderzoek. Er is geen bewijs dat door een programmatische aanpak (bijvoorbeeld vrouwen en mannen actief oproepen voor preconceptieadvies) de perinatale sterfte verlaagt. Daarom wordt in de standaard niet geadviseerd preconceptiezorg op die manier aan te bieden. Op basis van logisch redeneren wordt in deze standaard het beleid beschreven wat de huisarts zou kunnen volgen.Noot 5 Uit onderzoek blijkt dat vrouwen niet angstiger worden door preconceptiezorg.Noot 6 Items die van belang zijn om te bespreken in de preconceptionele fase om risico’s op ongunstige zwangerschapsuitkomst te verlagen betreffen: algemene medische items (medische en obstetrische voorgeschiedenis, erfelijke factoren en medicatiegebruik, waaronder foliumzuurgebruik), omgevingsfactoren (arbeidsomstandigheden, risico op infecties, psychosociale factoren) leefstijlfactoren (roken, alcohol, drugs en gewicht). Speciale aandacht in de preconceptiezorg vragen lager opgeleiden en allochtonen. In deze groepen komt een ongezonde leefstijl meer voor en bestaat relatief meer onbekendheid met risicofactoren tijdens de zwangerschap.
Algemeen medisch
Medische voorgeschiedenis
Bij het preconceptieconsult wordt nagegaan of een toekomstig ouderpaar een aandoening heeft die wordt beïnvloed door de zwangerschap of die van invloed is op de zwangerschap. Informatie over diabetes mellitus, epilepsie, hypertensie, hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie, astma, trombose, depressie/angststoornis, aangeboren hartafwijkingen en fenylketonurie (PKU) wordt verderop in de standaard gegeven bij Beleid, Algemeen Medisch. Dit is echter een selectie van de meest voorkomende aandoeningen die invloed kunnen hebben op de zwangerschap en waar interventie of advies mogelijk is. Het zeldzaam voorkomende PKU is opgenomen omdat strikte hervatting van het dieet veel schade bij het kind kan voorkomen.
Obstetrische voorgeschiedenis
De etiologie van zwangerschapscomplicaties is multifactorieel, maar een aantal complicaties heeft determinanten die preconceptioneel te beïnvloeden zijn. Bij vroeggeboorte en kinderen met een laag geboortegewicht kunnen roken, stress, voeding en maternale BMI een rol spelen. De herhalingsrisico’s zijn afhankelijk van de oorzaak en het behandelen van beïnvloedbare factoren. Bij een vroeggeboorte is gebleken dat de herhalingskans groter is naarmate deze vroeger in de zwangerschap plaatsvond en als de vrouw meer dan één premature bevalling heeft meegemaakt.Noot 7
Erfelijke aandoeningen
Bij preconceptiezorg staat de geïnformeerde keuze centraal. Genetische aanleg is niet beïnvloedbaar en heeft daardoor een heel andere rol dan de algemene risico-inventarisatie in de preconceptiezorg. De kans op een kind met een erfelijke aandoening is niet alleen vergroot bij erfelijke aandoeningen in de familie, maar ook bij consanguïene relaties. In de algemene populatie is de kans 2 tot 3% op een kind met een zodanig ernstige aangeboren aandoening dat het in het eerste levensjaar medische zorg nodig heeft. Kinderen uit consanguïene relaties (neef-nichtrelatie) hebben een extra kans van 1 tot 2% op een dergelijke aangeboren aandoening.Noot 8 Dragerschap van hemoglobinopathieën (thalassemie en sikkelcelziekte) in ons land is aanzienlijk toegenomen door immigratie.Noot 9 Veel niet-Noord-Europese landen kennen een verhoogd dragerschap, bijvoorbeeld in landen rond de Middellandse Zee is de prevalentie van thalassemie dragerschap 1 op 15. Wanneer beide ouders drager zijn van een hemoglobinopathie is er een kans van 25% op een ernstig aangedaan kind. De huidige hielprikscreening identificeert aangedane kinderen en dragerschap. Het preconceptieconsult is een goed moment om in te gaan op de mogelijkheid van dragerschapsscreening. De meest voorkomende erfelijke aandoening in Noord-Europa is cystic fibrosis, tevens een autosomaal recessieve ziekte, de dragerschapsfrequentie is ongeveer 1 op 30.Noot 10
Medicatie
Bewezen teratogene middelen bij de moeder zijn: isotretinoïne (zie NHG-Standaard Acne), ACE-remmers, statinen, androgenen/testosteronderivaten, carbamazepine, cumarinen, foliumzuurantagonisten, thalidomide, lithium, fenytoïne, streptomycine, tetracyclinen en valproïnezuur. Deze lijst is niet uitputtend en middelen die hier niet worden genoemd zijn niet per definitie veilig voor de zwangerschap.Noot 11 De Teratologie Informatie Service (TIS) van Lareb (telefoonnummer 073-6469702) verzamelt onderzoek en observationele informatie over medicatie en teratogenen. Hierdoor kunnen zij genuanceerd informatie verstrekken over mogelijke schadelijke stoffen (alleen voor professionals).
Omgevingsfactoren
Arbeidsomstandigheden
In een aantal beroepen bestaat er een verhoogde kans op contact met schadelijke stoffen of radioactieve straling die verminderde vruchtbaarheid, aangeboren afwijkingen of vroeggeboorte kunnen veroorzaken. Dit geldt onder andere voor vrouwen en mannen werkzaam in chemische of farmaceutische industrieën, apotheken, operatiekamers, isotopenlaboratoria, drukkerijen, chemische wasserijen en wellicht ook voor onderhoudsschilders en autospuiters. Sommige stoffen zoals organische oplosmiddelen of bestrijdingsmiddelen zouden invloed hebben op de spermatogenese en mannen wordt geadviseerd blootstelling te vermijden vanaf drie maanden voor het stoppen van anticonceptieve maatregelen, overeenkomend met de rijpingstijd van spermatozoa. Van veel stoffen is de schadelijkheid overigens niet bekend. Naast de Teratologie Informatie Service, die informatie kan geven over reprotoxische stoffen bij mannen en vrouwen, kunnen professionals ook terecht bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) over werkomstandigheden die schadelijk kunnen zijn voor de vruchtbaarheid en de zwangerschap (telefoonnummer: 020-566 5387). Beeldschermen, magnetrons en soortgelijke stralingsbronnen zijn niet bewezen schadelijk. Andere fysische factoren zoals lawaai, extreme temperaturen en lichaamstrillingen hebben mogelijk later in de zwangerschap ongunstige effecten, aanpassingen op het werk in de preconceptionele fase is niet nodig. Lichamelijk zwaar werk en werken in ploegendienst worden bij vrouwen in verband gebracht met een verhoogd risico op vroeggeboorte. Werkstress, ook in het eerste trimester, lijkt geassocieerd te zijn met een lager geboortegewicht.Noot 12
Infectierisico
Tijdens de zwangerschap is er een verminderde afweer tegen virussen en intracellulaire micro-organismen.Noot 13 Zwangeren hebben meer kans op deze infecties, zij kunnen ernstiger verlopen en sommige van deze infecties hebben ook effect op de foetus, zoals listeria,Noot 14 CMV,Noot 15 varicella, parvo-virus,Noot 16 toxoplasmose Noot 17 en rubella.Noot 18 De vaccinatiestatus van vooral rubella (‘rode hond’) is van belang, aangezien infectie in de vroege zwangerschap het congenitaal rubellasyndroom kan geven. Eventueel kan preconceptioneel gevaccineerd worden. Ook een primo-infectie van varicella in de vroege zwangerschap kan aangeboren afwijkingen geven. Veel autochtone vrouwen hebben varicella doorgemaakt. Serologie bepaling kan plaatsvinden als er anamnestisch twijfels zijn over een doorgemaakte varicella.Noot 19 Wanneer vrouwen beroepsmatig met jonge kinderen in contact komen adviseert de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), voorafgaand aan de zwangerschap serologie op het parvovirus te bepalen. Seropositieve vrouwen kunnen worden gerustgesteld en bij seronegatieve vrouwen zijn maatregelen, zoals de werkplek vermijden bij uitbraak van de vijfde ziekte nodig. Sommige soa’s hebben een ongunstige invloed op de zwangerschap. Zwangeren worden tijdens het eerste trimester gescreend op HIV. Onderzoek op de aanwezigheid van hepatitis B en HIV bij hoogrisicogroepen vóór de zwangerschap heeft als voordeel dat de aandoening behandeld kan worden en eerder nagedacht kan worden over de consequenties van de aandoening op de vrouw en toekomstig kind. Chlamydia-infecties kunnen leiden tot salpingitis, infertiliteit en ectopische zwangerschap. Onbehandelde chlamydia kan vroeggeboorte geven en ernstige conjunctivitis of pneumonie bij de neonaat.Noot 20
Sociaaleconomische factoren
Vrouwen uit grote steden en met name uit achterstandswijken hebben een verhoogde kans op ongunstige perinatale uitkomsten door clustering van ongunstige leefomstandigheden. Bovendien predisponeren ongunstige leefomstandigheden voor huiselijk en seksueel geweld en stress.Noot 21 Roken en ruim alcoholgebruik komen veel voor in deze groep. Zwangerschappen bij deze vrouwen zijn vaker ongepland en zullen mogelijk preconceptioneel minder te beïnvloeden zijn.
Leefstijlfactoren
Roken
Roken leidt tot een verminderde vruchtbaarheid. Rokende vrouwen hebben 2 tot 3 keer zoveel kans op een kind met een laag geboortegewicht (minder dan 2500 g). Ook is er een toegenomen kans op vroeggeboorte (70% meer kans), placenta praevia en solutio placentae (beiden ongeveer 60% meer kans) en perinatale sterfte beschreven (ongeveer 50% meer kans). Rokende moeders hebben dubbel zo veel kans op wiegendood bij hun kind. Roken in het bijzijn van de zwangere (passief roken) geeft verhoogde risico’s op deze ongunstige uitkomsten. Stoppen met roken vroeg in de zwangerschap (voor de 16e week) brengt het risico op vroeggeboortes en het gemiddelde geboortegewicht terug naar het niveau van niet-rooksters.Noot 22
Alcohol
Ruim alcoholgebruik is nadelig voor de vruchtbaarheid en de ontwikkeling van de foetus tijdens de zwangerschap.Noot 23 Bij gebruik van meer dan 8 eenheden per dag bestaat een kans van meer dan 30% op ernstige afwijkingen bij het kind. Er zijn aanwijzingen dat gebruik van 1 tot 2 eenheden per dag leidt tot een toename van het aantal miskramen en doodgeboorten. Aangezien een veilige ondergrens niet te geven is en belangrijke ontwikkelingsstadia van de vrucht onder invloed van alcohol ongunstig kunnen verlopen, wordt geadviseerd gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap te vermijden. Ook wordt aangenomen dat incidenteel gebruik van veel alcohol (binge drinken) door hoge piekwaarden in het bloed schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.Noot 24
Drugs
Niet altijd is duidelijk of de drugs zelf of ander middelengebruik of psychosociale omstandigheden ongunstige zwangerschapsuitkomsten geven. Cannabis en cocaïne worden van alle soorten drugs het vaakst gebruikt in de zwangerschap. Cannabis is mogelijk geassocieerd met verminderde foetale groei. Dat er vaak ongunstige zwangerschapsuitkomsten zijn bij cannabisgebruiksters komt mede doordat zij vaker alcohol gebruiken en roken. Voor cocaïne is meer bewijs dat het schadelijk is voor de groei, tevens is er een toegenomen kans op miskraam, pre- en dysmaturiteit, solutio placentae en congenitale afwijkingen. Het gebruik van heroïne en methadon tijdens de zwangerschap lijkt de kans op groeistoornissen en perinatale morbiditeit ten gevolge van het neonataal abstinentiesyndroom te verhogen.Noot 25 Er is onvoldoende bekend over de invloed van paddo’s, smart drugs of GHB op vruchtbaarheid, de zwangerschap en het kind.
Gewicht
Vrouwen met een BMI > 30 worden minder gemakkelijk zwanger en hebben een groter risico op complicaties, zoals diabetes en hypertensie tijdens de zwangerschap en complicaties tijdens de baring. Dit geldt in mindere mate bij een BMI van 25 tot 30. Ook ondergewicht (BMI < 19) kan de fertiliteit verminderen. Bij vrouwen met ondergewicht lijken intra-uteriene groeivertraging en vroeggeboorte iets meer voor te komen dan bij mensen met een normaal gewicht. Noot 26
Preconceptiezorg in de dagelijkse praktijk
De huisarts als dossierhouder en generalist kan bijdragen aan de tijdige inventarisatie van risico’s bij vrouwen en mannen met kinderwens. Bijna 80% van de patiënten tussen 20 en 44 jaar oud heeft één keer per jaar contact met de huisartspraktijk. Hierdoor kan de huisarts in de dagelijkse praktijk het volgende doen:
- Attendeer vrouwen op de wenselijkheid van een preconceptieconsult bij diagnosen die een zwangerschap kunnen beïnvloeden, ook indien de huisarts niet de hoofdbehandelaar is.
- Vraag naar kinderwens bij het voorschrijven van medicijnen en pas deze zo nodig aan.
- Kies bij chronische medicatie bij vrouwen waarbij kinderwens ooit een rol speelt voor veiliger alternatieven (over het algemeen de middelen waar meer ervaring in de zwangerschap mee is).
- Benadruk bij chronische medicatie de wenselijkheid om tijdens een preconceptieconsult de noodzaak van medicatie te heroverwegen of eventueel te schakelen naar veiligere alternatieven.
- Andere momenten om in de dagelijkse praktijk preconceptiezorg aan te stippen kunnen zijn bij vragen over anticonceptie, soa’s, of eventueel bij uitstrijkjes.Noot 28
Richtlijnen diagnostiek
Voorbereiding op het preconceptieconsult
Ook als er al gerichte vragen zijn wordt een goede voorbereiding van het preconceptieconsult geadviseerd. Laat het paar ter voorbereiding op het consult de vragenlijst van ZwangerWijzer invullen, digitaal via www.zwangerwijzer.nl, of schriftelijk (www.nhg.org/pcz).Noot 29 Geef laaggeletterden of paren met onvoldoende begrip van de Nederlandse taal alternatieven, zoals afname van de lijst door assistente, hulp van tolkentelefoon of voorlichters eigen taal en cultuur (VETC). Voorafgaand aan het consult ontvangt de huisarts de ingevulde vragenlijst van het paar. Ga in een eerste evaluatie vóór het consult na of de vrouw medicatie gebruikt die teratogeen is of waarvan gebruik ongewenst is door te weinig kennis over de effecten in de zwangerschap. Overleg alvast zonodig met de apotheker of Teratologie Informatie Service.11 Ga ook na of de vrouw bekend is met een (chronische) aandoening die van invloed is op de zwangerschap en waarbij een vroege interventie een ongunstige zwangerschapsuitkomst uitkomst kan voorkomen. Spreek vervolgens ten minste één dubbelconsult af om de diagnostiek af te ronden, de gevonden risico’s te bespreken en voorlichting te geven.
Anamnese
Exploreer welke vragen bij het paar leven.Noot 30 Voor informatie voor vragen over vruchtbaarheid en seksuele problemen die samenhangen met de kans op zwanger worden, zie de NHG-Standaard Subfertiliteit. Neem daarna de items van de vragenlijst met het paar door en vraag waar nodig aanvullende informatie. Informeer bij de vrouw naar doorgemaakte waterpokken.15 Bespreek het risico op een soa, vraag hiervoor naar onbeschermde contacten in de laatste drie jaar.19 Inventariseer of er problemen zijn op het gebied van wonen, financiën of relatie die gepaard gaan met veel stress. Vraag bij problemen na welke steun ontvangen wordt vanuit de sociale omgeving of partner.20
Lichamelijk onderzoek
- Bepaal lengte en gewicht en bereken de BMI bij de vrouw.
- Meet de bloeddruk als uitgangswaarde bij de vrouw.37
Aanvullend onderzoek
Het volgende laboratoriumonderzoek (bij de vrouw) wordt aangevraagd:
- Bij aanwijzingen voor diabetes, BMI van 30 of meer, Hindoestaanse afkomst, zwangerschapsdiabetes in voorgeschiedenis: nuchter glucose.Noot 31
- Bij klachten die kunnen wijzen op een soa of bij seksueel risicogedrag: onderzoek naar de aanwezigheid van chlamydia, gonorroe, hepatitis B en/of HIV.
- Bij twijfel aan vaccinatie tegen rubella: antistoffen rubella.
- Bij twijfel aan doorgemaakte varicella: antistoffen varicella.
- Bij werknemers werkzaam in de gezondheidszorg of beroepsmatig contact met kleine kinderen: serologie parvo B19 (vijfde ziekte).
- Bij gebruik van anti-epileptica: serumbepaling van foliumzuur.
- Bij de ziekte van Graves: antilichamen tegen TSH-receptor.
- Dragerschaptest op hemoglobinopathie bespreken bij:
- Afkomst uit gebieden met een hoge dragerschapfrequentie van een hemoglobinopathie (Middellandse Zeegebied, Afrika, Azië, Midden-Oosten, Caribisch gebied);
- Bekend met een microcytair hypochroom bloedbeeld of persisterende anemie na ijzersuppletie (zie NHG-Standaard Anemie);
- Familiegeschiedenis van een hemoglobinopathie;
- Een eerder kind in de familie dat met de hielprik is gediagnosticeerd als ziek of drager van een hemoglobinopathie.
Evaluatie
Vat de risico’s die uit de ingevulde vragenlijst en bij de verdere diagnostiek bij het paar gevonden zijn en die nadere aandacht behoeven samen en bespreek de mogelijke maatregelen en benodigde tijdspad (voor details zie Richtlijnen beleid). In aansluiting op de gegeven mondelinge voorlichting, kunt u de patiënt de NHG‑Patiëntenbrief Voordat u zwanger wordt meegeven. Deze brief is gebaseerd op de NHG‑Standaard en bevat informatie over preconceptiezorg. (Zie voor een overzicht van alle NHG‑Patiëntenbrieven de NHG‑website: www.nhg.org/patbrieven.)
Richtlijnen beleid
Algemene voorlichting
Besteed expliciet aandacht aan het feit dat de kans vele malen groter is dat een kind gezond ter wereld komt dan dat er problemen ontstaan. Ondanks opgevolgde adviezen kan een toekomstige zwangerschap toch gecompliceerd verlopen. Stem de adviezen en de voorlichting af op de situatie en de mogelijkheden van het paar. De voorlichting betreft niet alleen de maatregelen die preconceptioneel genomen worden maar ook die in de eerste weken van de zwangerschap van belang zijn, aangezien vrouwen zich pas doorgaans na twee maanden zwangerschap bij een verloskundig hulpverlener melden.
Foliumzuurgebruik
Wijs op het belang van het innemen van foliumzuur voor de conceptie. De kans op het krijgen van een kind met een neuralebuisdefect kan gereduceerd worden door vanaf 4 weken voor de conceptie tot en met 10 weken na de eerste dag van de laatste menstruatie dagelijks 0,4 of 0,5 mg foliumzuur te slikken.Noot 32 Schrijf aan vrouwen die zelf een neuralebuisdefect hebben of een kind met een neuralebuisdefect hebben gekregen (ook bij toeval ontdekte 2 niet gesloten wervelbogen geldt als zodanig) gedurende dezelfde periode dagelijks 5 mg foliumzuur voor.
Medicatie
Omdat sommige geneesmiddelen in het verleden onverwacht ernstige schade aan de vrucht bleken te veroorzaken en de kennis over de effecten van geneesmiddelen op de zwangerschap beperkt is, worden preconceptioneel en tijdens de zwangerschap bij voorkeur geen medicijnen (ook geen zelfzorgmiddelen) gebruikt, tenzij op strikte indicatie met vooral ‘bewezen’ veilige middelen. Alleen paracetamol mag zonder overleg gebruikt worden. Dit is niet het geval voor NSAID’s.11
Voeding
De richtlijnen van goede voeding gelden zowel in de preconceptiefase als tijdens de zwangerschap.Noot 33 Aanvullingen in de vorm van vitaminen en mineralen anders dan foliumzuur zijn niet nodig. Vitamine A is in hogere doseringen schadelijk voor de vrucht. Het gebruik van grote hoeveelheden cafeïne wordt in verband gebracht met verminderde foetale groei en mogelijk miskramen. Cafeïne is een bestanddeel in koffie, thee, chocola en sommige frisdranken. Bij consumptie tot drie koppen koffie per dag worden geen nadelige gevolgen gezien. Er is onvoldoende wetenschappelijk bewijs om cafeïne te ontraden.Noot 34
Arbeidsomstandigheden
Als er factoren zijn die risico’s voor en tijdens de zwangerschap met zich meebrengen, adviseer het paar dan bijtijds met de bedrijfsarts te overleggen over noodzaak en mogelijkheden voor tijdige aanpassing van de arbeidsomstandigheden. Een bedrijfsarts kan tijdens een preventief consult aanpassingen van de werkzaamheden in kaart brengen welke preconceptioneel of tijdens de zwangerschap nodig zijn. Bij zelfstandig ondernemers kan de huisarts over reprotoxische stoffen het eerder genoemde TIS benaderen, of het NCvB over werkomstandigheden. Er is geen onderzoek dat aantoont dat factoren zoals lage doses ioniserende straling, lawaai en werken in ploegendiensten preconceptioneel belastend zijn, hetgeen wel gevonden is voor de zwangerschap. Laat vrouwen met een negatieve serologie voor parvo B19 (vijfde ziekte) werkzaam in de gezondheidszorg of werkend met kleine kinderen contact opnemen met de bedrijfsarts wanneer zij zwanger zijn geworden.
Reisplannen
Adviseer een kinderwens kenbaar te maken bij het reizigersadviesgesprek indien de vrouw een reis zal maken naar landen met een verhoogd infectierisico.Noot 35 Weeg risico’s af voor reizen naar gebieden waar malaria of gele koorts voorkomt. Zowel de preventieve maatregelen tegen deze infectieziekten als de aandoening zelf kunnen ernstige gevolgen hebben voor een zwangerschap.
Vaccinatie
Bied vrouwen die niet of onvoldoende beschermd zijn tegen rubella ter preventie van congenitale rodehond vaccinatie aan. Dit betreft vooral allochtone vrouwen en vrouwen die om principiële redenen niet gevaccineerd zijn als kind.17 Omdat het rubellavaccin niet los verkrijgbaar is, wordt daartoe gebruik gemaakt van het bof-mazelen-rubellavaccin. Voorkom een zwangerschap tot vier weken na vaccinatie. Er bestaat inmiddels ook een vaccin tegen waterpokken. Aan vrouwen zonder een doorgemaakte waterpokkeninfectie, kan als zij werkzaam zijn in de gezondheidszorg of (beroepsmatig) in contact komen met kleine kinderen dit vaccin worden aangeboden.18
Algemene hygiëne
Tijdens de zwangerschap is de weerstand verminderd. Hygiëne is daarom belangrijk in de zwangerschap, zoals regelmatig handen wassen en goede voedselhygiëne. Onderstaande meer specifieke adviezen ter preventie van toxoplasmose en listeriose gelden zodra de vrouw zwanger is.9,13
Toxoplasmose:
- gebruik handschoenen bij werken in de tuin en verschonen van de kattenbak;
- wees voorzichtig met rauw vlees (verhit vlees door en door, eet geen rauw vlees, reinig oppervlakken die met rauw vlees in aanraking zijn gekomen);
- was groenten goed.
Listeriose:
- gebruik geen rauwe (ongepasteuriseerde) melk(producten);
- verhit kip, vlees, vis en schaal-/schelpdieren altijd voldoende;
- vermijd risicoproducten. Dit zijn mogelijk gecontamineerde producten die gekoeld worden bewaard en daarna niet of onvoldoende worden verhit. Voorbeelden zijn: paté, gerookte of gemarineerde vis, voorgesneden salades, gerookte mosselen en softijs.
Leeftijd
Adviseer kinderwens niet uit te stellen als dat niet nodig is. Fertiliteitskansen nemen af met toename van de leeftijd. Bovendien is een hoge maternale leeftijd geassocieerd met een grotere kans op zwangerschapscomplicaties en chromosomale afwijkingen bij het kind.Noot 36 Invasieve prenatale diagnostiek (vruchtwaterpunctie of vlokkentest) wordt aangeboden bij elke zwangere van 36 jaar en ouder.
Verloskundige zorg bij zwangerschap
Leg het verloskundig zorgsysteem uit als dat nog onbekend is. Zwangerschappen zonder verhoogd risico worden begeleid in de eerste lijn bij de verloskundige of verloskundig-actieve huisarts. Laat het paar zich melden bij de verloskundig hulpverlener zodra de zwangerschap bekend is omdat aan elke vrouw de mogelijkheid wordt geboden om vroeg in de zwangerschap deel te nemen aan prenatale screening. Er wordt in het eerste trimester screening aangeboden op trisomie 13, 18 en/of 21 met een combinatietest. Dit is een kansberekende test op basis van de maternale leeftijd, zwangerschapsduur, de zogenaamde nekplooimeting en een serumtest uit maternaal bloed op bepaalde zwangerschapseiwitten.Noot 37
Algemeen medisch
Belaste obstetrische voorgeschiedenis Ga na of herhalingsrisico’s al besproken zijn na een gecompliceerde vorige zwangerschap. Consulteer de gynaecoloog bij vroeggeboorte, groeivertraging en ernstige pre-eclampsie of HELLP in de obstetrische anamnese. Aan twee of meerdere miskramen kan een chromosomale oorzaak ten grondslag liggen. Om dit uit te sluiten kan voor beide ouders karyotypering aangevraagd worden (zie verder de NHG-Standaard Miskraam).
Erfelijke aandoening in familie
Bespreek met het paar de mogelijkheid en wenselijkheid om risico’s vooraf in te schatten indien blijkt dat er een erfelijke aandoening in de familie voorkomt. Op www.erfelijkheid.nl is veel informatie te vinden over vele (zeldzame) aandoeningen. Bij aanwijzingen voor een erfelijke aandoening bespreekt de huisarts met het paar verwijzing naar een klinisch genetisch centrum voor meer informatie. Overleg bij twijfel met het klinisch genetisch centrum of verder onderzoek medisch gewenst is. Opties bij een hoog risico op een ernstige genetische afwijking omvatten in een aantal voorkomende gevallen prenatale diagnostiek en pre-implantatie genetische diagnostiek (PGD).
Als paren tijdens de zwangerschap onderzoek wensen bij de vrucht op genetische aandoeningen waarvan zij mogelijk drager zijn, is het van belang dat deze dragerschapscreening is afgerond voordat de zwangerschap tot stand is gekomen. Dergelijk onderzoek kan afhankelijk van de aandoening vele maanden in beslag nemen.
Als beide partners drager blijken te zijn van één van de hemoglobinopathieën dan hebben zij een risico van 25% op een kind met een ernstige anemie. Dit geldt ook voor de combinaties van de verschillende hemoglobinopathieën. Verwijs het paar voor genetische counseling naar één van de klinisch genetische centra.
Hypertensie
Bij een eerste bloeddrukmeting waarbij een verhoogde bloeddruk wordt gemeten, zal een herhaalde meting nodig zijn zoals beschreven in de NHG-Standaard CVRM. Verder beleid zal ook mede afhangen van diagnostische stappen beschreven in de genoemde standaard. Gezien de leeftijd van de vrouwen met zwangerschapswens zal maar een klein aantal van hen in aanmerking komen voor medicamenteuze behandeling. Houd rekening bij het instellen op medicatie met mogelijke teratogeniteit. Methyldopa en bètablokkers (labetolol, metoprolol of propanolol) zijn de middelen van keuze. Calciumantagonisten (nifedipine of verapamil) zijn onvoldoende onderzocht in het eerste trimester, ACE-remmers en AT1-antagonisten zijn teratogeen. Vermijd deze middelen preconceptioneel. Diuretica kunnen de placentaire doorbloeding verminderen en worden liever niet voorgeschreven bij hypertensie. Zwangerschappen bij vrouwen met hypertensie zijn geassocieerd met prematuriteit, intra-uteriene groeivertraging, solutio placenta en foetale dood. De kans op deze problemen neemt toe met de hoogte van de bloeddruk. Ook het optreden van pre-eclampsie speelt hierin een rol. Vrouwen met hypertensie hebben een kans van 25% om pre-eclampsie te ontwikkelen. Medicamenteuze behandeling van hypertensie in de zwangerschap geeft geen vermindering van de ongunstige invloed van hypertensie op de zwangerschap.Noot 38 Als een patiënte met pre-existente (vóór een zwangerschap) hypertensie zwanger is geworden, is tweedelijns prenatale begeleiding aangewezen.
Schildklierfunctiestoornissen
Vrouwen met hypothyreoïdie hebben tijdens de zwangerschap meer thyroxine nodig. Adviseer vrouwen direct na een positieve zwangerschapstest contact op te nemen met de huisarts om de dosis in eerste instantie met 30% te verhogen.Noot 39 De huisarts controleert gedurende de rest van de zwangerschap elke 4 weken de schildklierfunctie en de medicatie wordt bijgesteld, waarbij gestreefd wordt naar een TSH-waarde van 1 tot 2 mU/l. Vrouwen die voor hyperthyreoïdie behandeld worden met de combinatie van een thyreostaticum en thyroxine worden voor de conceptie verwezen naar de internist voor behandeling met de titratiemethode.Noot 40 Na behandeling met radioactief jodium wordt zwangerschap de eerstvolgende 6 maanden afgeraden.
Bij vrouwen met de ziekte van Graves (ook die welke door behandeling hypothyreood of euthyreood zijn geworden) worden antistoffen tegen TSH-receptoren bepaald. Deze antistoffen kunnen een foetale hyperthyreoïdie veroorzaken waarvoor tijdens de zwangerschap verwijzing naar de internist en gynaecoloog is geïndiceerd.
Astma
Het is niet nodig om medicatie preconceptioneel af te bouwen. Er zijn aanwijzingen dat onderbehandeling leidt tot een grotere kans op een kind met een lager geboorte gewicht.Noot 41 Streef naar het voorkomen van exacerbaties. De NHG-Standaard Astma bij volwassenen besteedt aandacht aan medicatieadviezen bij zwangerschap. De voorkeursmedicamenten zijn van kortwerkende beta-sympathicomimetica salbutamol en terbutaline en van de inhalatiecorticosteroïden beclometason en budesonide.
Depressie en angststoornissen
Depressies en angststoornissen kunnen recidiveren tijdens zwangerschap en/of kraambed. Gebruik van sommige antidepressiva lijkt een hogere kans op een kind met een aangeboren afwijking te geven. Onbehandelde depressies hebben daarentegen ook een negatieve invloed op de zwangerschap. Weeg bij medicatiegebruik samen met de patiënt af of het wenselijk is de medicatie aan te passen, af te bouwen, de dosering te verlagen of het gebruik te continueren.Noot 42 Bij (doorgemaakte) complexe psychiatrie (zoals bipolaire stoornissen, psychose, ernstige depressie) wordt advies gevraagd aan de psychiater. In een aantal ziekenhuizen is er de mogelijkheid voor zogenaamde gecombineerde consultatie van psychiater, gynaecoloog en kinderarts.
Diabetes mellitus type 1 en 2
Vrouwen met diabetes hebben een verhoogd risico op: miskraam, pre-eclampsie, prematuriteit, foetale sterfte, een kind met congenitale aandoeningen, macrosomie, perinatale mortaliteit en postnatale adaptatie (zoals hypoglykemieën). Diabetische retinopathie kan tijdens de zwangerschap sneller verslechteren. Informeer vrouwen met diabetes over de wenselijkheid van goede glykemische instelling rondom de conceptie, omdat aangetoond is dat dit aangeboren afwijkingen kan voorkomen.Noot 43 Verwijs vrouwen met zowel diabetes type 1 als 2 met actuele kinderwens naar de internist en de gynaecoloog. Orale bloedglucoseverlagende middelen worden bij voorkeur preconceptioneel omgezet in insuline. Zowel de verloskundige begeleiding als de medicamenteuze begeleiding van diabeten vindt plaats in de tweede lijn.
Epilepsie
Het gebruik van anti-epileptica bij de vrouw is geassocieerd met congenitale aandoeningen.Noot 44 Verwijs bij kinderwens naar de neuroloog. Mogelijkheden voor de neuroloog zijn het afbouwen van de medicatie als iemand twee jaar aanvalsvrij is geweest of de epilepsiemedicatie zo mogelijk terugbrengen naar monotherapie in een zo laag mogelijke dosering met een stabiele bloedspiegel. Bepaal het foliumzuurgehalte in het serum bij het gebruik van anti-epileptica. Indien er een foliumzuurdeficiëntie bestaat schrijf dan periconceptioneel een hogere dosis foliumzuur (5 mg/dag) voor. Ga na of er onderzoek gedaan is naar de oorzaak van epilepsie bij de aanstaande ouder. Wees daarbij bedacht dat epilepsie onderdeel van een syndroom kan zijn. Indien hier aanwijzingen voor zijn dan wel twijfel over bestaat kan advies worden ingewonnen bij het klinisch genetisch centrum.
Trombose
Bij vrouwen die ooit een diepe veneuze trombose hebben doorgemaakt en bij wie nog geen stollingsonderzoek heeft plaatsgevonden moet dit alsnog worden uitgevoerd om een inschatting te kunnen maken van het herhalingsrisico. Verwijs hiervoor preconceptioneel naar de internist. Vrouwen die bekend zijn met ten minste twee episodes van een trombose (of embolie) en vrouwen met een stollingsstoornis gevonden na een eerste trombose komen in aanmerking voor profylaxe met laag moleculair gewicht heparine tijdens de zwangerschap en het kraambed.Noot 45
(Aangeboren) hartafwijkingen
Verwijs preconceptioneel naar de cardioloog om een inschatting te maken of de hartaandoening belangrijke complicaties kan geven bij zwangerschap. Let bij medicatiegebruik op teratogeniciteit. Sommige aangeboren hartafwijkingen van ouders kunnen een verhoogd risico op een hartafwijking bij het kind geven. De oorzaak van de meeste (ongeveer 85%) aangeboren hartafwijkingen is multifactorieel. Herhalingsrisico’s worden dan bepaald uit empirische gegevens.Noot 46 Een klinisch geneticus kan paren informatie geven over herhalingsrisico’s.
Fenylketonurie (PKU)
Adviseer vrouwen met PKU het dieet voor de zwangerschap op strikte wijze te hervatten om cerebrale schade bij de foetus te voorkomen.Noot 47 Verwijs hiervoor naar de diëtist. Het effect van het dieet wordt door het bepalen van fenylalaninespiegels vervolgd.
Leefstijl
Roken en drugs
Adviseer het paar preconceptioneel te stoppen met roken. Wijs erop dat roken de vruchtbaarheid negatief beïnvloedt en dat roken tijdens de zwangerschap het risico op groeivertraging en vroeggeboorte verhoogt en daarmee de kans op foetale sterfte. Rokende ouders verhogen het risico op wiegendood bij het kind. De minimale interventiestrategie die te vinden is in de NHG-Standaard Stoppen met roken kan hierbij ondersteuning bieden. Preconceptioneel kunnen nicotinevervangende middelen ondersteuning bieden. Het gebruik van nicotinevervangende middelen of andere medicamenteuze ondersteuning bij het stoppen met roken wordt afgeraden in de zwangerschap.Noot 48 Nicotinevervangers zijn echter minder schadelijk dan het roken zelf en kunnen in uiterste gevallen gebruikt worden. Adviseer om drugs niet te gebruiken in de zwangerschap.
Alcohol
Motiveer tot gedragsverandering als er sprake is van problematisch alcoholgebruik (zie de gelijknamige NHG-Standaard). Dagelijks alcoholgebruik lijkt voor de vrouw een vermindering van de vruchtbaarheid te geven. Preconceptioneel hoeft alcoholgebruik niet geheel ontraden te worden. Geef voorlichting over de schadelijke effecten van alcohol en adviseer het gebruik van alcohol in de zwangerschap te vermijden aangezien een veilige hoeveelheid niet aan te geven is.22
Overgewicht
Adviseer vrouwen met een BMI > 30 om af te vallen, omdat obesitas de kans op zwangerschap vermindert en een lager gewicht gepaard gaat met een kleinere kans op complicaties tijdens de zwangerschap.25 De NHG-Standaard Obesitas geeft richtlijnen voor een gezonde manier van gewichtsreductie.
Ondergewicht
Wees alert op mogelijke eetstoornissen. Adviseer vrouwen met een BMI < 19 op gewicht te blijven.
Controle en verwijzing
De huisarts biedt begeleiding als gedragsverandering op het gebied van roken, gebruik van alcohol en/of gewichtsreductie gewenst is. Voor meer details zie de betreffende NHG-Standaarden.
De huisarts verwijst zo nodig bij complexe psychosociale problematiek naar een psycholoog of maatschappelijk werkende.
Vraag in elk geval tweedelijns preconceptioneel advies:
- bij aanwijzingen van een verhoogd (herhalings)risico op een ernstige erfelijke aandoening aan een klinisch geneticus;
- bij (een aangeboren) hartaandoening aan een cardioloog;
- bij ernstige psychiatrische voorgeschiedenis aan een psychiater;
- bij diabetes mellitus of bij een doorgemaakte trombose als stollingsonderzoek nog niet is gedaan aan een internist;
- bij epilepsie aan een neuroloog.
Adviseer adequate anticonceptie indien onderzoek en aanpassingen nog noodzakelijk zijn. Adviseer zodra de vrouw zwanger is geworden meteen een eerste afspraak te maken bij de verloskundig hulpverlener zodat er voldoende tijd is voor de counseling over de prenatale screening op trisomieën. Bij de volgende indicaties uit de obstetrische anamnese is er conform de verloskundige indicatielijst (VIL) een indicatie voor begeleiding van een eventuele zwangerschap in de tweede lijn. Bij deze indicaties kunnen vrouwen die zwanger zijn voor een eerste zwangerschapscontrole naar de gynaecoloog. Raadpleeg de VIL zelf bij twijfel, zie www.nhg.org/pcz.Noot 49
- bloedgroepantagonisme;
- vorige zwangerschap vroeggeboorte (< 33 weken);
- meerdere vroeggeboorten (
- cervixinsufficiëntie;
- kind met een geboortegewicht < p5.
Bij de volgende ziekten van de moeder is tweedelijnszorg geïndiceerd tijdens de zwangerschap:
- diabetes mellitus;
- pre-existente hypertensie;
- stollingsstoornis;
- hartafwijking met hemodynamische consequenties;
- HIV;
- schildklieraandoening met TSH-receptorantistoffen;
- hyperthyreoïdie;
- inflammatoire darmziekte;
- systeemziekte;
- alcoholmisbruik.
Vrouwen die vanwege een chronische aandoening een indicatie hebben voor primair tweedelijns prenatale begeleiding kunnen voor bovenstaande indicaties ook preconceptioneel worden verwezen naar de gynaecoloog die op zijn beurt de betreffende specialist raadpleegt.Noot 50
Totstandkoming
In oktober 2009 begon een werkgroep met het opstellen van de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Deze werkgroep heeft een conceptversie gemaakt. De werkgroep bestond uit de volgende leden: M.M. Beentjes, als verloskundig beleidsmedewerker verbonden aan de KNOV; A.H.J. Jaspar, huisarts te Terneuzen; dr. L.C. de Jong-Potjer, huisarts te Zoetermeer; M.C. Smit-Bogchelman, huisarts te Arnhem. De volgende belangenverstrengelingen werden gemeld: A.H.J. Jaspar is bestuurslid van de Stichting Preconceptiezorg, dr. L.C. de Jong-Potjer heeft promotieonderzoek gedaan naar preconceptiezorg in de huisartspraktijk, M.M. Beentjes is werkzaam bij de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen. De begeleiding van de werkgroep en de eindredactie waren in handen van dr. K.M. van Asselt, huisarts en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Richtlijnontwikkeling en Wetenschap van het NHG. Dr. Tj. Wiersma was betrokken als seniorwetenschappelijk medewerker en M.M. Verduijn als seniorwetenschappelijk medewerker Farmacotherapie. H.M. de Jong was betrokken als medewerker van de afdeling Implementatie.
In september 2010 werd de ontwerpstandaard voor commentaar naar vijftig willekeurig uit het NHG-ledenbestand gekozen huisartsen gestuurd. Achttien commentaarformulieren werden retour ontvangen. Voor commentaar is de ontwerpstandaard besproken in een focusgroepbijeenkomst. Tevens werd commentaar ontvangen van een aantal referenten, te weten I.M. Aalhuizen, verloskundige en beleidsmedewerker Kwaliteit bij de KNOV; dr. T. Brand, bedrijfsarts-klinisch arbeidsgeneeskundige namens het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten; D. Daemers, Coördinator Kenniscentrum en verloskundige-onderzoeker bij de Academie Verloskunde; D. Dost, apotheker namens de werkgroep voor Farmacotherapie en Geneesmiddelinformatie (WFG) van KNMP/WINap; prof.dr. A.L.M. Lagro-Janssen, Universitair Medisch Centrum St. Radboud; prof.dr. L.P. ten Kate, VU Medisch centrum; dr. P.M. Leusink, huisarts en seksuoloog verbonden aan het Groene Hart Ziekenhuis te Gouda; P. van Royen, huisarts verbonden aan de Domus Medica in België; prof.dr. J.M.A. Sitsen, arts-klinisch farmacoloog namens het College voor Zorgverzekeringen; dr. M.E.A. Spaanderman, gynaecoloog-perinatoloog namens de NVOG; prof.dr. E.A.P. Steegers, Erasmus MC; E. van Vliet-Lachotzki, Senior beleidsmedewerker Erfelijkheidsvraagstukken namens de VSOP; dr. H.C.P.M. van Weert, huisarts en hoofdredacteur Huisarts en Wetenschap. Naamsvermelding als referent betekent overigens niet dat een referent de standaard inhoudelijk op ieder detail onderschrijft. S.M. van Vliet en dr. R. Starmans hebben namens de NHG-Adviesraad Standaarden tijdens de commentaarronde beoordeeld of de ontwerpstandaard antwoord geeft op de vragen uit het basisplan. In februari 2011 werd de standaard becommentarieerd en geautoriseerd door de NHG-Autorisatiecommissie.
De zoekstrategie die gevolgd werd bij het zoeken naar de onderbouwende literatuur is te vinden bij de webversie van deze standaard. Tevens zijn de procedures voor de ontwikkeling van de NHG-Standaarden in te zien in het procedureboek (zie www.nhg.org).
© 2011 Nederlands Huisartsen Genootschap
Reacties
Er zijn nog geen reacties.