Belangrijkste wijzigingen
- Spermaonderzoek en de postcoitumtest in de eigen praktijk worden niet meer aangeraden, omdat ze zelden in de eerste lijn uitgevoerd worden en omdat de kwaliteit van de tests niet gewaarborgd kan worden.
- Bij de keuze van het beleid (afwachten of verwijzen) is de zwangerschapskans in het volgende jaar van belang. Deze wordt geschat met een predictiemodel.
- De paragraaf voorlichting is uitgebreid.
- Er is meer voorlichting over het beleid in de tweede lijn.
Kernboodschappen
- Subfertiliteit wordt gedefinieerd als het uitblijven van zwangerschap na meer dan twaalf maanden onbeschermde – op conceptie gerichte – coïtus.
- Bij subfertiliteit vindt anamnese en lichamelijk onderzoek naar ovulatiestoornissen en de doorgankelijkheid van de tubae plaats.
- Het aanvullend onderzoek bestaat uit spermaonderzoek en een chlamydia-antistoftest.
-
Het paar wordt naar de gynaecoloog verwezen voor verdere diagnostiek en behandeling bij:
- afwijkende bevindingen (ovulatiestoornissen, aanwijzingen voor tubapathologie of een sterk verminderde kwaliteit van het sperma);
- een zwangerschapskans < 30% in het volgende jaar;
- een leeftijd van de vrouw ≥ 38 jaar.
- De huisarts overlegt met het paar over al dan niet verwijzen bij een zwangerschapskans van 30 tot 40%.
- Bij normale bevindingen en een zwangerschapskans > 40% wordt gedurende 6 maanden tot 1 jaar een afwachtend beleid gevolgd.
Inbreng van de patiënt
De NHG-Standaarden geven richtlijnen voor het handelen van de huisarts; de rol van de huisarts staat dan ook centraal. Daarbij geldt echter altijd dat factoren van de kant van de patiënt het beleid mede bepalen. Om praktische redenen komt dit uitgangspunt niet telkens opnieuw in de richtlijn aan de orde, maar wordt het hier expliciet vermeld. De huisarts stelt waar mogelijk het beleid vast in samenspraak met de patiënt, met inachtneming van diens specifieke omstandigheden en met erkenning van diens eigen verantwoordelijkheid, waarbij adequate voorlichting een voorwaarde is.
Afweging door de huisarts
Het persoonlijk inzicht van de huisarts is uiteraard bij alle richtlijnen een belangrijk aspect. Afweging van de relevante factoren in de concrete situatie zal beredeneerd afwijken van het hierna beschreven beleid kunnen rechtvaardigen. Dat laat onverlet dat deze standaard bedoeld is om te fungeren als maat en houvast.
Delegeren van taken
NHG-Standaarden bevatten richtlijnen voor huisartsen. Dit betekent niet dat de huisarts alle genoemde taken persoonlijk moet verrichten. Sommige taken kunnen worden gedelegeerd aan de praktijkassistente, praktijkondersteuner of praktijkverpleegkundige, mits zij worden ondersteund door duidelijke werkafspraken waarin wordt vastgelegd in welke situaties de huisarts moet worden geraadpleegd en mits de huisarts toeziet op de kwaliteit. Omdat de feitelijke keuze van de te delegeren taken sterk afhankelijk is van de lokale situatie, bevatten de standaarden daarvoor geen concrete aanbevelingen.
Inleiding
De NHG-Standaard Subfertiliteit geeft richtlijnen voor diagnostiek en beleid bij het uitblijven van een gewenste zwangerschap. Subfertiliteit wordt gedefinieerd als het uitblijven van zwangerschap na meer dan twaalf maanden onbeschermde – op conceptie gerichte – coïtus.Noot 1 Bij een zwangerschapswens korter durend dan één jaar is er nog geen sprake van subfertiliteit en volstaat over het algemeen goede voorlichting, omdat de kans op zwangerschap hoog is. Deze standaard is herzien in een traject waarin ook de richtlijnen van gynaecologen, urologen en klinisch chemici over subfertiliteit zijn ontwikkeld of herzien.Noot 2 Hierbij zijn de richtlijnen inhoudelijk op elkaar afgestemd en zijn er afspraken gemaakt over taakverdeling en verwijzing. Wanneer er bij anamnese, lichamelijk onderzoek of aanvullend onderzoek afwijkingen worden gevonden, is verwijzing naar de gynaecoloog voor verdere diagnostiek en/of behandeling aangewezen. Indien dit niet het geval blijkt, is de spontane kans op zwangerschap doorslaggevend voor de keus van het beleid. Om deze kans te schatten wordt in deze standaard en in relevante richtlijnen voor de tweede lijn gebruikgemaakt van een predictiemodel.Noot 3 Met behulp van dit model kan aan de hand van de duur van de zwangerschapswens, de leeftijd van de vrouw, de aanwezigheid van primaire of secundaire subfertiliteit, de uitslag van de chlamydia-antistoftest (CAT) en het spermaonderzoek de zwangerschapskans in het komende jaar geschat worden. In samenspraak met gynaecologen zijn de afkappunten voor het verwijsbeleid naar de tweede lijn vastgelegd. Bij een zwangerschapskans in het komende jaar van > 40% wordt een afwachtend beleid geadviseerd. Bij een zwangerschapskans in het komende jaar van 30 tot 40% wordt in overleg met het paar en op grond van de leeftijd van de vrouw besloten over het volgen van een expectatief beleid of verwijzen naar de gynaecoloog. Over een zwangerschapskans van minder dan 30% is afgesproken dat de huisarts het paar naar de gynaecoloog verwijst.
Achtergronden
Epidemiologie
Het aantal nieuwe gevallen van subfertiliteit geregistreerd in de huisartsenpraktijk is 9,0 per 1000 vrouwen van 25 tot 44 jaar.Noot 4 De prevalentie in deze leeftijdscategorie bedraagt 22 per 1000 vrouwen per jaar. De cijfers bij vrouwen benaderen de cijfers bij ‘paren’. Ongeveer 5% van alle paren blijft ongewild kinderloos.Noot 5
Etiologie
De meest voorkomende oorzaken voor subfertiliteit zijn ovulatiestoornissen (24%), een sterk verminderde kwaliteit van het sperma (20%), stoornissen in de interactie tussen sperma en cervixslijm (15%) en tubapathologie (waaronder ernstige endometriose) (11%).Noot 6 In 30% van de gevallen blijft de oorzaak onverklaard. Minder frequente oorzaken zijn azoöspermie, aangeboren genitale afwijkingen en seksuologische problemen. Een regulaire cyclus – dat wil zeggen een regelmatige cyclus van 21 tot 35 dagen – is vrijwel altijd ovulatoir. De leeftijd van de vrouw is de belangrijkste prognostische factor voor de kans op zwangerschap. Bij vrouwen boven de 30 jaar wordt de kans op zwangerschap jaarlijks kleiner.Noot 7 De leeftijd van de man is ook, maar in veel mindere mate, van invloed op de zwangerschapskans.Noot 8 Fertiliteitsproblemen kunnen zowel bij mannen als bij vrouwen familiair voorkomen.Noot 9 ,Noot 10 Blootstelling van het sperma aan een verhoogde temperatuur, zoals bij retractiele testes of koorts, lijkt de kwaliteit van het sperma te verminderen. Ook bij een varicocele is er sprake van temperatuursverhoging in het scrotum, een ongunstige invloed op de zwangerschapskans is echter nooit aangetoond.Noot 11 Operatieve behandeling van een varicocele om de zwangerschapkans te vergroten is niet effectief.
Richtlijnen diagnostiek
De assistente geeft bij het maken van een afspraak voor het consult in verband met subfertiliteit aan dat bij het consult de aanwezigheid van beide partners de voorkeur heeft: subfertiliteit is het probleem van het paar, en niet alleen van de man of vrouw. Indien een paar zich bij de huisarts meldt met zwangerschapswens voor een volgend kind na een eerdere verwijzing wegens subfertiliteit, wordt afhankelijk van de voorgeschiedenis gehandeld.Noot 12 Eventueel kan met de gynaecoloog overlegd worden over het beleid.
Het uitblijven van zwangerschap is vaak ingrijpend voor een paar. Het is daarom belangrijk dat de huisarts oog heeft voor de belevingsaspecten zoals de betekenis van het niet kunnen krijgen van (meer) kinderen en gevolgen voor seksualiteit en relatie.
Anamnese
Bij alle paren vraagt de huisarts naar:
- de duur van de zwangerschapswens;
- het aantal maanden dat onbeschermde coïtus plaatsvindt;
- duur en regelmaat van de cyclus (mogelijk wijzend op oligo- of amenorroe);
- de coïtusfrequentie in de vruchtbare periode.
Bij paren die langer dan één jaar kinderwens hebben, gaat de huisarts het volgende na:
- eventuele eerdere zwangerschappen en het beloop daarvan;
- nakomelingen uit een eventuele vorige relatie (verhoogt de kans op zwangerschap);
- voorafgaand gebruik van de prikpil;Noot 13
- een doorgemaakte soa (chlamydia-infectie, gonorroe), een 'eileiderontsteking'Noot 14 of een andere ontsteking in de onderbuik (geperforeerde appendicitis), operaties in de onderbuik;Noot 15
- pijnklachten in de onderbuik (kunnen wijzen op endometriose);Noot 16
- kennis over de vruchtbare periode in de cyclus (op welk moment van de cyclus vindt coïtus plaats);
- relevante problemen in de woon- of werksituatie, zoals langdurig van huis zijn of onregelmatige werktijden;
- gebruik van geneesmiddelen zoals valproïnezuur, behandeling met cytostatica of radiotherapie,Noot 17 blootstelling aan schadelijke stoffenNoot 18 bij de vrouw;
- problemen van de vrouw bij het vrijen (kan wijzen op vaginisme, endometriose, seksueel misbruik);
- problemen van de man met de erectie en ejaculatie (daadwerkelijke intravaginale zaadlozing).Noot 19
Bij oligomenorroe of amenorroe vraagt de huisarts naar de duur daarvan en besteedt aandacht aan mogelijke oorzaken, zoals:
- stress, laag lichaamsgewicht, sterke gewichtsvermindering of intensieve sportbeoefening;
- acne, hirsutisme of adipositas (kunnen wijzen op het polycysteusovariumsyndroom);
- galactorroe (kan wijzen op hyperprolactinemie);
- climacteriële klachten.
Als uit spermaonderzoek blijkt dat dit afwijkend is (zie de paragraaf Aanvullend onderzoek) informeert de huisarts bij de man naar:
- huidige klachten van de genitalia;
- een koortsende ziekte in de laatste twaalf weken;
- roken, gebruik van alcohol of drugs;
- doorgemaakte soa (chlamydia-infectie, gonorroe, epididymitis of (bof)orchitis);
- gebruik van geneesmiddelen (ACE-remmers, antidepressiva, sulfasalazine of anabole steroïden),Noot 20 behandeling met cytostatica of radiotherapie, blootstelling aan schadelijke stoffen (lood, bestrijdingsmiddelen);18
- cryptorchisme, een trauma of een operatie in de genitale regio.
Lichamelijk onderzoek
Bij de vrouw besteedt de huisarts aandacht aan:Noot 21
- lichaamsbouw en secundaire beharing, en anatomische afwijkingen van de genitalia externa (wijzend op aanleg- of functiestoornissen van de tractus genitalis);
- hirsutisme (kan wijzen op hyperandrogonisme, zoals het polycysteus ovariumsyndroom);
- buikoperatielittekens;
- opvallend over- of ondergewicht.Noot 22
- speculumonderzoek (kan aanwijzingen geven voor anatomische afwijkingen en vaginisme);
- vaginaal toucher (ligging en grootte van de uterus en de adnexen. Dit kan aanwijzingen geven voor anatomische afwijkingen, endometriose, myomen en vaginisme).
Bij de man wordt lichamelijk onderzoek gedaan als het sperma afwijkend is (zie de paragraaf Aanvullend onderzoek). Het onderzoek bestaat dan uit inspectie en palpatie van de uitwendige genitalia. Let onder andere op de vorm, het volume, de lokalisatie en de consistentie van de testis, afwijkingen van de epididymis en de aanwezigheid van de ductus deferens. Kleine, weke testikels bij een volwassen man kunnen wijzen op onvoldoende gonadotrofe stimulatie. Afwezigheid van een testikel in het scrotum kan wijzen op cryptorchisme. De bevinding van een varicocele heeft geen gevolgen voor het beleid (zie de paragraaf Etiologie).
Aanvullend onderzoek
Als de diagnose subfertiliteit (langer dan twaalf maanden bestaande zwangerschapswens) gesteld is, vindt het volgende onderzoek plaats:
- Spermaonderzoek in het laboratorium.Noot 25 Het sperma is afwijkend bij azoöspermie en een VCM (volume x concentratie x percentage progressief bewegende spermatozoa) < 3 x 106. Bij afwijkend sperma wordt het onderzoek na enkele weken herhaald, waarbij de beste uitslag maatgevend voor het beleid is (zie kader Spermaonderzoek).
- Een chlamydia-antistoftest (CAT).Noot 26 Bij aanwezigheid van anamnestische aanwijzingen voor tubapathologie, zoals bij (herhaalde) vroegere infecties of operaties in de onderbuik, is er een verwijsindicatie en kan de CAT achterwege worden gelaten.
Registratie van de basaletemperatuurcurve (BTC) om een ovulatie aan te tonen is bij een regulaire cyclus niet zinvol, omdat een dergelijke cyclus vrijwel altijd ovulatoir is. Omdat de postcoitumtest zeer zelden in de eerste lijn uitgevoerd wordt en er toch twijfels blijven over de betrouwbaarheid van deze test in de eerste lijn, is deze test (als facultatieve test in plaats van het spermaonderzoek) vervallen.Noot 27
Spermaonderzoek De kwaliteit van het sperma kan verminderd zijn door: Voorwaarden voor optimale kwaliteit van het spermaonderzoek: Het sperma dient: |
Overig aanvullend onderzoek zoals bepaling van de FSH- en TSH-spiegels is niet zinvol.Noot 28
Evaluatie
Er is sprake van subfertiliteit als zwangerschap uitblijft na meer dan twaalf maanden onbeschermde – op conceptie gerichte – coïtus. De duur van de subfertiliteit komt overeen met de duur van de zwangerschapswens: bij het stellen van de diagnose subfertiliteit is er sprake van subfertiliteit gedurende één jaar. Het beleid is afhankelijk van de uitkomsten van anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek.
Er is sprake van afwijkende bevindingen bij:
- aanwijzingen voor een anovulatoire stoornis: een niet-regulaire cyclus (cyclusduur langer dan 35 dagen) of amenorroe langer dan een half jaar;
- aanwijzingen voor tubapathologie op basis van de anamnese zoals bij (herhaalde) vroegere infecties (PID, een geperforeerde appendicitis) en operaties in de onderbuik, of een afwijkende CAT;
- azoöspermie of een sterk verminderde kwaliteit van het sperma (VCM < 3 x 106) bij herhaald spermaonderzoek;
- andere problemen zoals seksuologische problematiek waarbij geen intravaginale coïtus plaatsvindt of anatomische afwijkingen die coïtus of zwangerschap onmogelijk maken.
Bij normale bevindingen is het beleid afhankelijk van de zwangerschapskans. De zwangerschapskans is sterk afhankelijk van de leeftijd van de vrouw en de kwaliteit van het sperma. Bereken met behulp van het prognostisch scoremodel de individuele kans op de zwangerschap in het komende jaar (zie www.nhg.org). In tabel 1 en 2 zijn de zwangerschapspercentages uit het prognostisch model samengevat (tabel 1: vrouwen die niet eerder zwanger waren; tabel 2: vrouwen die wél eerder zwanger zijn geweest).
- Spontane zwangerschapskans > 40%: adviseer het paar 6 tot 12 maanden af te wachten. Dit is in overeenstemming met het beleid in de tweede lijn. Bij een duur van de subfertiliteit van 18 maanden tot 2 jaar wordt verwezen.
- Zwangerschapskans van 30 tot 40%: overleg met het paar over verwijzing naar de tweede lijn. De leeftijd van de vrouw (en het aantal jaren dat de vrouw heeft om zwanger te worden) speelt bij deze beslissing een belangrijke rol. Zeker bij vrouwen onder de 32 jaar moet worden besproken of het vanwege de nog behoorlijke zwangerschapskansen en het feit dat men nog de nodige tijd heeft, niet de voorkeur heeft nog enige tijd te proberen spontaan zwanger te worden. De kans op zwangerschap bij behandeling in de tweede lijn lijkt bij paren met deze zwangerschapskans niet groter te zijn dan bij een expectatief beleid gedurende 6 maanden tot 1 jaar.Noot 29 Daarnaast zijn er ook nadelen verbonden aan een fertiliteitbehandeling: deze duurt lang (2 tot 3 jaar) en blijkt voor veel paren erg belastend te zijn.
- Zwangerschapskans < 30%: verwijs het paar naar de gynaecoloog.
- Leeftijd van de vrouw ≥ 38 jaar: verwijs het paar naar de gynaecoloog.
20 | 40 | 42 | 45 | 48 | 50 |
25 | 36 | 38 | 40 | 43 | 45 |
26 | 35 | 37 | 39 | 42 | 44 |
27 | 34 | 36 | 38 | 41 | 43 |
28 | 33 | 35 | 38 | 40 | 42 |
29 | 32 | 34 | 37 | 39 | 42 |
30 | 31 | 34 | 36 | 38 | 41 |
31 | 31 | 33 | 35 | 37 | 40 |
32 | 29 | 31 | 33 | 35 | 37 |
33 | 27 | 29 | 31 | 33 | 35 |
34 | 25 | 27 | 29 | 31 | 33 |
35 | 23 | 25 | 27 | 29 | 31 |
36 | 22 | 23 | 25 | 27 | 29 |
37 | 20 | 22 | 23 | 25 | 27 |
- De tabel kan alleen gebruikt worden indien de cyclus regelmatig, de CAT negatief en de VCM > 3 x 106 is.
- Indien het percentage progressief bewegende spermatozoa of de leeftijd van de vrouw buiten de tabel valt, raadpleeg dan het prognostisch model op www.nhg.org.
- De percentages in de tabel zijn indicatief voor de werkelijke zwangerschapskans en moeten daarom als geschatte kans aan het paar worden gepresenteerd.
- De keuze van het beleid (afwachten of verwijzen en de bijbehorende keuze van de kleuren) zijn vastgesteld op basis van afspraken tussen eerste en tweede lijn.
- Verwijs naar de gynaecoloog bij een leeftijd van de vrouw ≥ 38 jaar.
Groen: afwachtend beleid gedurende zes tot twaalf maanden Geel: afwachtend beleid of verwijzen mede op grond van leeftijd en in overleg met het paar Rood: verwijzen
(jaren) | 20% | 30% | 40% | 50% | 60% |
20 | 63 | 63 | 66 | 69 | 72 |
25 | 54 | 57 | 60 | 63 | 66 |
30 | 49 | 52 | 55 | 58 | 61 |
31 | 48 | 51 | 54 | 57 | 59 |
32 | 45 | 48 | 51 | 54 | 57 |
33 | 43 | 45 | 48 | 51 | 54 |
34 | 40 | 43 | 45 | 48 | 51 |
35 | 38 | 40 | 43 | 45 | 48 |
36 | 36 | 38 | 40 | 43 | 45 |
37 | 33 | 36 | 38 | 40 | 43 |
- De tabel kan alleen gebruikt worden indien de cyclus regelmatig, de CAT negatief en de VCM > 3 x 106 is.
- Indien het percentage progressief bewegende spermatozoa of de leeftijd van de vrouw buiten de tabel valt, raadpleeg dan het prognostisch model op www.nhg.org.
- De percentages in de tabel zijn indicatief voor de werkelijke zwangerschapskans en moeten daarom als geschatte kans aan het paar worden gepresenteerd.
- De keuze van het beleid (afwachten of verwijzen en de bijbehorende keus van de kleuren) zijn vastgesteld op basis van afspraken tussen eerste en tweede lijn.
- Verwijs naar de gynaecoloog bij een leeftijd van de vrouw ≥ 38 jaar.
Groen: afwachtend beleid gedurende zes tot twaalf maanden Geel: afwachtend beleid of verwijzen mede op grond van leeftijd en in overleg met het paar Rood: verwijzen
Richtlijnen beleid
Voorlichting
Bij een zwangerschapswens korter dan 12 maanden wordt uitgelegd dat de spontane kans op zwangerschap de eerstvolgende maanden aanzienlijk is. Bij een normale cyclus is er zeer waarschijnlijk een eisprong. Na een half jaar onbeschermde coïtus is ongeveer 70% van de vrouwen zwanger geworden, na één jaar 80% en na twee jaar 90%.Noot 30 Bij vrouwen ouder dan 35 jaar zijn deze percentages lager. Het paar wordt geadviseerd terug te komen voor nadere diagnostiek als zwangerschap uitblijft gedurende meer dan 12 maanden.
Bij subfertiliteit en normale bevindingen in de diagnostische fase wordt voorlichting gegeven over: De meest vruchtbare periode bij de vrouw en de frequentie van de coïtus Noot 31
- De eisprong vindt plaats ongeveer 14 dagen voor de eerste dag van de volgende te verwachten menstruatie.
- Bij een regulaire cyclus van 28 dagen is dat ongeveer op dag 14 na de eerste dag van de voorafgaande menstruatie.
- Bij een regulaire cyclus van 28 dagen ontstaan vrijwel alle zwangerschappen door een coïtus op dag 8 tot 14 van de cyclus (de 6 dagen voorafgaand aan de eisprong).
- Een coïtusfrequentie van 2 tot 3 keer per week in deze periode is voldoende voor een goede zwangerschapskans.
- De consistentie en helderheid van het cervixslijm geven een goede indicatie voor de vruchtbare periode; normaal preovulatoir cervixslijm is kristalhelder en heeft een hoge rekbaarheid (van 10 cm of meer).
- Bij het merendeel van de vrouwen hebben LH-tests geen toegevoegde waarde; deze tests worden pas 1 tot 2 dagen voor de ovulatie positief, waardoor potentieel vruchtbare dagen gemist worden.
- Registratie van de basaletemperatuurcurve (BTC) Noot 32 en LH-tests kunnen eventueel gebruikt worden om het moment van ovulatie en de vruchtbare periode aanschouwelijk te maken.
- Roken lijkt bij vrouwen de kans op zwangerschap te verminderen.Noot 33 Stoppen met roken is ook belangrijk in verband met de kans op schade voor de ongeboren vrucht. Bij mannen bestaat er een relatie tussen roken en een verminderde kwaliteit van het semen. De klinische relevantie hiervan is niet duidelijk.
- Het is niet aangetoond dat alcoholgebruik de vruchtbaarheid bij vrouwen vermindert.Noot 34 Beperking van het gebruik van alcohol is echter aangewezen in verband met mogelijke schade voor de ongeboren vrucht. Bij mannen kan excessief alcoholgebruik seksuele disfunctie en afname van de potentie geven.
- Gebruik van drugs en anabole steroïden vermindert de kwaliteit van het sperma bij mannen.20,Noot 35
- Vrouwen met een BMI ≥ 30 worden minder snel zwanger.22,Noot 36
Medicamenteuze therapie
Medicamenteuze stimulatie van de eisprong met clomifeen wordt in de huisartsenpraktijk afgeraden vanwege de beperkte indicatie en de geringe ervaring met clomifeen in de eerste lijn.Noot 38
Verwijzing
De huisarts bespreekt met het paar verwijzing naar de gynaecoloog bij (zie de figuur):
- amenorroe gedurende een half jaar (ook als de diagnose subfertiliteit nog niet is gesteld);
-
bij subfertiliteit gedurende één jaar en afwijkende bevindingen:
- andere aanwijzingen voor ovulatiestoornissen (oligomenorroe);
- anamnestische aanwijzingen voor mogelijke tubapathologie, vroegere infecties of operaties in de onderbuik of een afwijkende CAT;
- azoöspermie of een sterk verminderde kwaliteit van het sperma op grond van herhaald spermaonderzoek (VCM < 3 x 106);
- andere problemen zoals seksuele problematiek en anatomische afwijkingen die coïtus of zwangerschap onmogelijk maken.
-
bij subfertiliteit gedurende één jaar en normale bevindingen bij:
- een zwangerschapskans < 30%;
- leeftijd van de vrouw ≥ 38 jaar;
– bij subfertiliteit langer bestaand dan 2 jaar. De huisarts overlegt met het paar over al dan niet verwijzen bij een zwangerschapskans van 30 tot 40% (bij subfertiliteit gedurende 1 jaar en normale bevindingen).
In het gesprek voor de verwijzing komen de volgende punten aan de orde:
- de verwachtingen van het paar;
- een globale uitleg over wat het paar te wachten staat (zie tabel 3);
- de impact die het subfertiliteitstraject in de tweede lijn heeft op het werk;Noot 39
- eventuele begeleiding door de huisarts tijdens de soms langdurige en moeilijke periode van onderzoek en eventueel behandeling.
Behandeling | Indicatie, effectiviteit |
---|---|
Ovulatie-inductie | |
Tubachirurgie | |
Intra-uteriene inseminatie (IUI) | |
In-vitrofertilisatie (IVF) | |
Intracytoplasmatische sperma-injectie (ICSI) | |
Eiceldonatie |
Begeleiden van paren met langdurige subfertiliteitsproblemen
Paren bij wie de zwangerschapswens onvervuld blijft, kunnen een lange weg gaan voordat alle technische mogelijkheden zijn uitgeput. De huisarts biedt bij alle paren aan om de ervaringen en verwachtingen – als het paar dat wenst – regelmatig te bespreken. Spreek in dit geval vervolgconsulten met het paar af bij afronding van de diagnostiek en voor aanvang van nieuwe therapieën. Tijdens onderzoek of behandeling ontstaan soms emotionele spanningen,Noot 40 relatieproblemen of problemen op het werk37 Soms worden beslissingen (ander werk, verhuizing) uitgesteld om voldoende ruimte te scheppen voor een eventuele zwangerschap. Het stoppen met een behandeling is een actieve beslissing. Het verwerken van de waarschijnlijkheid of zekerheid dat men nooit een eigen kind zal krijgen, is nauw verwant aan een rouwproces. Bespreek eventueel de mogelijkheden voor pleegouderschap en adoptie.Noot 41
Totstandkoming
In maart 2008 begon een werkgroep bestaande uit zes huisartsen, één aios huisartsgeneeskunde en één gynaecoloog met de herziening van de NHG-Standaard Subfertiliteit. De werkgroep bestond uit de volgende leden: R.J. Hinloopen, huisarts te Utrecht; C.C.A.N. van Oppen, huisarts te Koog aan de Zaan; A.M. Silvius, huisarts te Leiden; dr. K.M. van Asselt, huisarts te Kockengen; en dr. P.J.Q. van der Linden, gynaecoloog te Deventer. Door de werkgroepleden werd geen belangenverstrengeling gemeld. In mei 2009 werd commentaar gevraagd aan vijftig huisartsen, waarvan de adressen aselect uit het NHG-ledenbestand waren geselecteerd. Er werden vijftien commentaarformulieren retour ontvangen. Als referenten traden op: dr. J.J.L.M. Dekker, prof.dr. J.A. Land, dr. H. Visser en dr. E. Scheenjes, gynaecologen; L. Smeenk, E. Brands, A. Bruinsma, dr. F.P. Hohman en prof.dr. T. Lagro-Janssen, huisartsen; A. Brand en D. Soeters, namens de NHG-Adviesraad Standaarden; J. Engeldorp Gastelaars, namens de KNMP-WINAp; prof.dr. J.M.A. Sitsen, arts-klinisch farmacoloog namens het College voor Zorgverzekeringen (CVZ); dr. T. Brand en M.M. Maussault-Panis, bedrijfsartsen namens de NVAB; en P. Leusink, huisarts en seksuoloog NVVS. Vermelding als referent betekent overigens niet dat de referent de standaard inhoudelijk op elk detail onderschrijft. In november 2009 werd de conceptstandaard door de NHG-Autorisatiecommissie geautoriseerd. De werkgroep werd begeleid door J.A.M. van Balen, huisarts en wetenschappelijk medewerker van de afdeling Richtlijnontwikkeling en Wetenschap van het NHG. Dr. Tj. Wiersma was betrokken als seniorwetenschappelijk medewerker van deze afdeling.
© 2010 Nederlands Huisartsen Genootschap
Reacties
Er zijn nog geen reacties.