Samenvatting
Bemelmans BLH, Vandoninck V, Donkers LHC, Robertson C, Boyle P, Kiemeney LALM. Prevalentie van ongewild urineverlies bij vrouwen is afhankelijk van de gebruikte definitie. Huisarts Wet 2003;46(3):137-40. Doel In eerder Nederlands onderzoek werd gevonden dat meer dan de helft van alle vrouwen ouder dan 45 jaar incontinent is voor urine. Doel van dit onderzoek is het vaststellen van de prevalentie van verschillende gradaties in ernst van urineverlies bij vrouwen. Methode Door middel van een voor leeftijd gewogen steekproef uit de bevolkingsadministratie van de gemeente Boxmeer werden 1771 mannen van 40-79 jaar benaderd in het kader van een onderzoek naar het voorkomen van goedaardige urologische aandoeningen. De echtgenoten (n=1460) van deze mannen ontvingen ook een algemene en incontinentiespecifieke vragenlijst. De prevalentie van incontinentie werd op twee wijzen gemeten waarbij rekening gehouden werd met de leeftijdsgewogen steekproeftrekking. Resultaten Duizendeenenzeventig vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 56,9 jaar (spreiding: 29-79) retourneerden de vragenlijst (73% respons). Aan de hand van antwoorden op 4 vragen werden de vrouwen ingedeeld in 3 groepen: ernstig incontinent (18,6%), minimaal incontinent (11,6%) en niet incontinent (69,2%). Aan alle vrouwen werd tevens de vraag voorgelegd: ‘Heeft u wel eens ongewild urineverlies?’ Op deze directe vraag gaf 39,7% van de vrouwen een bevestigend antwoord. Conclusie Uit dit onderzoek blijkt dat ongeveer 30% van de volwassen gehuwde vrouwen in meer of mindere mate te kampen heeft met ongewild urineverlies. Bij een substantieel gedeelte van deze vrouwen is het urineverlies echter beperkt tot enkele druppels verlies, minder dan eenmaal per week. Extrapolatie naar de Nederlandse vrouwelijke bevolking van het percentage ‘relevante’ incontinentie suggereert dat ongeveer 900.000 vrouwen in de leeftijd van 30 jaar en ouder lijden aan een ernstige vorm van incontinentie.
Inleiding
Ongewild urineverlies is een onderwerp waar de laatste jaren steeds meer openlijk over wordt gesproken en geschreven. Desondanks bestaat er veel onduidelijkheid over het voorkomen van incontinentie. Wereldwijd kampen naar schatting meer dan 200 miljoen mensen met ongewild urineverlies,1 voor de Nederlandse situatie wordt volgens de Monitor Hulpmiddelen 2000 uitgegaan van 800.000 mensen.2 Dat aantal is opmerkelijk laag in het licht van recente Nederlandse onderzoeken die prevalentiecijfers bij vrouwen rapporteren variërend van 23,5 tot 57%.3456 In een enquête in 1999 in Zeist onder 1905 vrouwen in de leeftijd van 45 tot 70 jaar vonden Van der Vaart et al. een prevalentie van 57%. Het aantal vrouwen in Nederland in die leeftijdscategorie is naar schatting 2,1 miljoen, waardoor extrapolatie 1,2 miljoen incontinente vrouwen suggereert alleen al in de leeftijdsgroep van 45-70-jarigen.7 Het grote verschil zit waarschijnlijk in de definiëring van het begrip incontinentie.8 De Monitor Hulpmiddelen 2000 ging uit van ‘twee of meer keer per maand onwillekeurig verlies van urine op onregelmatige plaatsen en momenten, ongeacht de hoeveelheid verloren urine’. Van der Vaart et al. hanteerden als definitie voor incontinentie een positief antwoord op één of beide van de volgende vragen: ‘Heeft u wel eens ongewenst urineverlies bij hoesten, niezen of lichamelijke inspanning?’ en ‘Heeft u wel eens ongewenst urineverlies als u aandrang heeft om te plassen?’ Mogelijk hebben veel vrouwen met zeer incidenteel urineverlies deze vragen positief beantwoord met een hoog prevalentiecijfer als gevolg. Dit vermoeden wordt versterkt door de bevinding dat slechts 15% van de incontinente vrouwen aangaf hinder te ondervinden van de incontinentie. Daarnaast gaven Van der Vaart et al. geen leeftijdsspecifieke cijfers hetgeen extrapolatie van de prevalentie naar lagere en hogere leeftijdsgroepen bemoeilijkt. Het doel van ons onderzoek was om het leeftijdsspecifiek voorkomen van ongewild urineverlies bij vrouwen vast te stellen. Tevens beoogden wij een indeling naar ernst te maken om een beeld te krijgen van ernstig urineverlies.
De kern
- Ongewild urineverlies bij vrouwen komt veel vaker voor dan medici en beleidsmakers denken.
- Bij onderzoek naar het voorkomen van ongewild urineverlies bij vrouwen moet onderscheid gemaakt worden tussen ernstig en minimaal urineverlies.
Materiaal en methoden
In 1998 werd in de gemeente Boxmeer een enquête gehouden naar het vóórkomen en de invloed op de kwaliteit van leven van urologische klachten bij mannen in de leeftijd van 40 tot 79 jaar als onderdeel van een internationaal project ( the Urepik study).9 De gemeente Boxmeer had ten tijde van het onderzoek ongeveer 20.000 inwoners, van wie 4067 mannen met een leeftijd van 40 tot 80 jaar. Met behulp van de gemeentelijke basisadministratie werd uit deze laatste groep een steekproef van 1771 mannen getrokken waarbij de kans om in de steekproef opgenomen te worden toenam met het stijgen van de leeftijd om zodoende relatief veel oudere mannen in het onderzoek te betrekken. Aan de mannen die volgens de gemeentelijke basisadministratie gehuwd waren (n=1460) werd ook een partnerversie van de vragenlijst gestuurd. Aan hen werd gevraagd hun echtgenote uit te nodigen aan het onderzoek deel te nemen door de partnervragenlijst in te vullen en te retourneren. De prevalentie van urine-incontinentie bij vrouwen werd op twee manieren onderzocht. Eerst werden vier incontinentiespecifieke vragen voorgelegd aan de vrouwen ( tabel 1). Deze vragen waren afgeleid van de PRAFAB-score volgens Vierhout.10 Hierdoor konden de volgende factoren worden geanalyseerd: de frequentie van het urineverlies, de ernst van het urineverlies, het gebruik van opvangmateriaal en de omstandigheden waaronder het urineverlies optrad. Deze vragen richtten zich specifiek op de omstandigheden van de afgelopen maand. Alle geretourneerde vragenlijsten werden afzonderlijk beoordeeld – soms werden inconsistente antwoorden op de vier incontinentiespecifieke vragen gegeven – en aan de hand van de gegeven antwoorden werden de respondenten geplaatst in een van de volgende groepen: ernstig incontinent, minimaal incontinent, niet incontinent. De indeling werd gebaseerd op de criteria die staan weergegeven in tabel 2.
Nooit | 54,5 |
Niet vaker dan 1 keer per week | 19,6 |
Vaker dan 1 keer maar minder dan 3 keer per week | 10,0 |
Meer dan drie keer per week, maar niet elke dag | 6,0 |
Elke dag | 8,6 |
Ik lek nooit. | 50,2 |
Ik lek slechts een druppel. | 32,2 |
Ik lek een klein straaltje. | 11,4 |
Ik lek zoveel dat mijn beschermende inleg of kleding nat wordt of doorweekt is. | 4,9 |
Zoveel dat het mijn beschermende inleg of kleding doorweekt of dat het er zelfs doorheen lekt. | 0,3 |
Nooit | 68,1 |
Een enkele keer | 21,4 |
Bijna altijd | 3,9 |
Altijd | 5,8 |
Nooit | 31,1 |
Een enkele keer | 45,0 |
Soms | 13,5 |
Meestal | 9,3 |
– minstens een keer per week urineverlies, telkens minimaal een straaltje waarvoor incontinentiemateriaal nodig is; |
– enkele druppels urineverlies, maar wel dagelijks waarvoor incontinentiemateriaal nodig is; |
– urineverlies bij hoesten of niezen, waarbij minstens een klein straaltje urine wordt verloren. |
– enkel druppelsgewijs urineverlies, maar niet dagelijks; |
– een klein straaltje urineverlies, maar niet vaker dan eenmaal per week; |
– slechts een enkele keer gebruik van incontinentiemateriaal; |
– urineverlies bij hoesten of niezen, maar slechts druppelsgewijs. |
– geen urineverlies; |
– druppelsgewijs urineverlies maar niet vaker dan eenmaal per per week; |
– geen incontinentiemateriaal nodig; |
– nooit urineverlies bij hoesten of niezen. |
Resultaten
In totaal retourneerden 1071 vrouwen de enquête (respons van 73%). Ongeveer 1% van de geretourneerde vragenlijsten was onvolledig ingevuld. De respondenten hadden een gemiddelde leeftijd van 56,9 jaar (spreiding: 29-79 jaar). De gemiddelde pariteit bedroeg 2,6. Honderdvijfenveertig vrouwen (13,5%) waren kinderloos. Op basis van de combinatie van de 4 incontinentievragen bleek bijna 19% (95%-BI 16,2-21,0) van de vrouwelijke bevolking ouder dan 30 jaar ernstig incontinent te zijn, bijna 12% (95%-BI 9,6-13,6) was minimaal incontinent en 69% (95%-BI 66,4-72,0) was niet incontinent. Het totale prevalentiecijfer (ernstige en minimale incontinentie samen) kwam daarmee op 30% (95%-BI 27-33). Er bleek geen correlatie te bestaan tussen het aantal kinderen en incontinentie. Er werd geen leeftijdsafhankelijkheid gevonden bij vrouwen onder de 70. Alleen bij vrouwen met een leeftijd tussen 70 en 80 jaar werd significant vaker incontinentie aangetroffen dan bij jongere vrouwen ( figuur 1). Op de rechtstreekse vraag of men ‘wel eens urine verliest’ antwoordde bijna 40% (95%-BI 36,7-42,7) van de vrouwen bevestigend. Meer dan een kwart van de vrouwen die deze vraag positief beantwoordden, bleek slechts incidenteel een druppel urine te verliezen.
Discussie
Vaststelling van de prevalentie van incontinentie voor urine blijkt niet eenvoudig te zijn. Vrijwel iedereen ervaart wel eens ongewild urineverlies, hoewel dit meestal beperkt blijft tot één of enkele druppels na de mictie. Net als de bloeddruk en plasmacholesterolgehalte is urineverlies normaal over de bevolking verdeeld en hangt de prevalentie derhalve samen met gehanteerde definities en afkappunten. Door methodische verschillen kunnen schattingen van de prevalentie dan ook behoorlijk uiteenlopen. Bij de door ons gehanteerde arbitraire definitie van incontinentie (in feite dagelijks verlies van druppels, of minimaal wekelijks verlies van minimaal een straaltje) blijkt de prevalentie van incontinentie onder vrouwen van 30 jaar en ouder ongeveer 19% te zijn. Extrapolatie van dit percentage naar alle Nederlandse vrouwen in dezelfde leeftijdsklasse (n=5 miljoen) zou betekenen dat ongeveer 900.000 vrouwen ernstig urineverlies ervaren. Nog eens 12%, ofwel na extrapolatie 600.000 vrouwen, heeft in mindere mate last van incontinentie (af en toe verlies van druppels, bijvoorbeeld bij hoesten of niezen). In totaal zouden dit dus ongeveer 1,5 miljoen vrouwen zijn. Deze geëxtrapoleerde cijfers moeten natuurlijk met enige voorzichtigheid benaderd worden omdat het hier een steekproef betreft waarin ongetrouwde of gescheiden vrouwen niet betrokken zijn. Verder hoeft de situatie in Boxmeer niet noodzakelijkerwijs representatief te zijn voor heel Nederland. Toch is het zo dat de uitkomst van ons onderzoek suggereert dat zelfs wanneer alleen de ernstige vorm van incontinentie in ogenschouw wordt genomen – in dit onderzoek was dat 19% – het aantal incontinente vrouwen veel groter is dan hetgeen de Monitor Hulpmiddelen 2000 meldt. Aan de andere kant is het echter een veel kleiner aantal dan Van der Vaart et al. vonden in hun onderzoek onder de vrouwelijke bevolking van Zeist. Het lijkt daarom zinvol om een duidelijk onderscheid te maken tussen meer en minder ernstige vormen van incontinentie. Belangrijk is in elk geval de constatering dat, zelfs wanneer men uitgaat van restrictieve criteria zoals gedaan in dit onderzoek, urine-incontinentie veel vaker voorkomt dan beleidsmakers denken. Het macro-economisch belang van urine-incontinentie moet daarom wellicht heroverwogen worden.
Conclusie
Uit dit onderzoek blijkt dat het voorkomen van ongewild urineverlies sterk samenhangt met de gehanteerde definitie. Uitgaande van een definitie waarbij alleen naar echt problematische urine-incontinentie wordt gekeken blijkt dat ongeveer 900.000 Nederlandse vrouwen kampen met deze kwaal. Gezien de medische en economische impact van urine-incontinentie lijkt gepaste aandacht van de zijde van medici en beleidsmakers gewenst.
Financiering
Dit onderzoek werd mogelijk gemaakt door een onvoorwaardelijke subsidie van GlaxoWellcome aan het European Institute of Oncology te Milaan.
Onderzoeksgroep
De International population-based study of urological conditions (UREPIK)-studiegroep bestaat uit: Prof. P. Boyle, Dr. C. Robertson, mw. Dr. C. Mazzetta, European Institute of Oncology, Milaan, Italië; Dr. L. Kiemeney, UMC St Radboud, Nijmegen; Dr. M. Keech, GlaxoWellcome, Greenford, Engeland; Prof. R. Hobbs, University of Birmingham, Engeland; Prof. R. Fourcade, University Hospital Auxerre, Frankrijk; Prof. C. Lee, Seoul National University Hospital, Korea.
Literatuur
- 1.↲Abrams P, Blaivas JG, Stanton SL, Andersen JT. The standardisation of terminology of lower urinary tract function. The International Continence Society Committee on Standardisation of Terminology. Scand J Urol Nephrol 1988;114 (Suppl):5-19.
- 2.↲Piepenbrink JF. Monitor Hulpmiddelen. Amstelveen: College voor Zorgverzekeringen, 2000.
- 3.↲Van Geelen JM, Van de Weijer PH, Arnolds HTh. Urogenital symptoms and resulting discomfort in non-institutionalized Dutch women aged 50-75 years. Int Urogynecol J Pelvic Floor Dysfunct 2000;11:9-14.
- 4.↲Van der Vaart CH, De Leeuw JRJ, Roovers JPWR, Heintz APM. De invloed van urine-incontinentie op de kwaliteit van leven bij thuiswonende Nederlandse vrouwen van 45-70 jaar. Ned Tijdschr Geneeskd 2000;144:894-7.
- 5.↲Rekers H, Drogendijk AC, Valkenburg H, Riphagen F. Urinary incontinence in women from 35 to 79 years of age: prevalence and consequences. Eur J Obstet Gynecol Reprod Biol 1992;43:229-34.
- 6.↲Kok AL, Voorhorst FJ, Burger CW, Van Houten P, Kenemans P, Janssens J. Urinary and faecal incontinence in community-residing elderly women. Age Ageing 1992; 21:211-5.
- 7.↲Centraal Bureau voor Statistiek. http://www.cbs.nl/nl/cijfers/kerncijfers/sbv0614d.htm.
- 8.↲Hunskaar S, Arnold EP, Burgio K, Diokno AC, Herzog AR, Mallett VT. Epidemiology and Natural History of Urinary Incontinence (UI). In: Abrams P, Khoury S, Wein A, editors. Incontinence. 1st International Consultation on Incontinence, Monaco, 1999:197-226.
- 9.↲Boyle P, Keech M, Nonis A, Fourcade R, Hobbs R, Kiemeney LA, et al. The UrEpiK Study: A cross-sectional survey of benign prostatic hyperplasia, urinary incontinence and male erectile dysfunction, prostatitis and interstitial cystitis in the UK, France, the Netherlands and Korea. J Epidemiol Biostat 1998;3:179-87.
- 10.↲Vierhout ME. Meting van ongewenst urineverlies bij de vrouw. Ned Tijdschr Geneeskd 1990;134:1837-40.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.