De laatste jaren zijn er verschillende ontwikkelingen geweest op het terrein van het diagnosticeren en behandelen van kinderen met ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder). Zo is in 2003 een generieke variant van methylfenidaat (Ritalin®) op de markt gekomen en een eerste tabletvorm met gereguleerde afgifte (Concerta®). In 2005 is vervolgens een middel met een andere werkzame stof (atomoxetine, Strattera®) geïntroduceerd. In hetzelfde jaar gaf het Trimbos-instituut de ‘Multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek en behandeling van ADHD bij kinderen en jeugdigen’ uit. Volgens cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (www.sfk.nl) is het gebruik van ADHD-medicatie de laatste jaren sterk gestegen, met in 2007 een stijging van methylfenidaat en atomoxetine van 34%. Dit roept vragen op. Ten eerste is het de vraag of deze ontwikkelingen hebben geleid tot veranderingen in het aantal ADHD-gediagnosticeerde en behandelde kinderen in de huisartsenpraktijk. Ten tweede is het de vraag welke diagnose bij de medicatie wordt geregistreerd. We beperken ons in deze analyse tot de leeftijdsgroep van 6- tot en met 15-jarigen, aangezien de eerdergenoemde richtlijn aanbeveelt terughoudend te zijn met het stellen van de ADHD-diagnose vóór de leeftijd van 6 jaar.
Diagnoses bij medicatie
Verreweg de meest geregistreerde diagnose bij kinderen met ADHD-medicatie is ‘overactief kind/hyperkinetisch syndroom’ (ICPC-code P21) die, bij gebrek aan een ICPC-code voor ADHD, wel gezien wordt als de code voor een ADHD-diagnose (tabel 1). ‘Andere zorgen gedrag kind’ (P22) en ‘geheugen-/concentratie-/oriëntatiestoornissen’ (P20) zijn eveneens redenen om ADHD-medicatie voor te schrijven.
Diagnose | % |
---|---|
Overactief kind/hyperkinetisch syndroom | 69,1 |
Andere zorgen gedrag kind | 12,4 |
Geheugen-/concentratie-/oriëntatiestoornissen | 3,6 |
Andere psychische ziekte | 2,2 |
Specifiek leerprobleem | 2,2 |
Andere diagnoses | 10,5 |
Behandeling en diagnose in de afgelopen jaren
Jongens krijgen veel vaker een ADHD-diagnose (ICPC-code P21) dan meisjes en bij hen wordt ook vaker ADHD-medicatie voorgeschreven (Figuur 1). Zowel bij jongens als bij meisjes is er sprake van een stijging in het aantal kinderen met ADHD-medicatie en ADHD-diagnose. Opmerkelijk is dat het aantal meisjes met ADHD-medicatie gemiddeld met 25,5% per jaar stijgt, terwijl dit voor jongens 14,1% is. Een soortgelijk verschil is te zien in de ADHD-diagnose. Niettemin stijgt het absolute aantal jongens met ADHD-diagnose en -medicatie sterker dan bij meisjes. De sterkere stijging in medicatievoorschriften in 2004 is mogelijk te verklaren door het beschikbaar komen van zowel goedkopere generieke varianten van Ritalin® als van een geneesmiddelvorm die maar eenmaal daags hoeft te worden ingenomen (Concerta®).
Conclusie
Het aantal kinderen met ADHD-medicatie en ADHD-diagnose is de laatste jaren sterk gestegen. Bij jongens lag het aantal gevallen altijd al hoger dan bij meisjes en dit verschil neemt steeds verder toe. Opmerkelijk is bovendien dat deze middelen relatief vaak worden voorgeschreven bij andere diagnoses dan ICPC-code P21.
Colofon
De hier beschreven analyses zijn uitgevoerd op gegevens uit de elektronische patiëntendossiers (EPD’s) van huisartsen die deelnemen aan het Landelijk Informatie-Netwerk Huisartsenzorg (LINH). De LINH-huisartsen verzamelen op continue basis gegevens over aandoeningen, aantallen contacten/verrichtingen, geneesmiddelvoorschriften en verwijzingen. We hebben gebruikgemaakt van een selectie van gegevens over 2002-2007, met per jaar tussen de 38-60 huisartsenpraktijken. Bij deze praktijken waren in deze jaren tussen de 17.402 en 30.899 kinderen van 6-15 jaar ingeschreven. Voor meer informatie zie www.linh.nl.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.