Patiënt: ‘Dokter, kunt u mij vertellen wat dit plekje op mijn hoofd is?’
Ik: ‘Dat is waarschijnlijk een ouderdomswratje.’
Patiënt: ‘Weet u dat zeker?’
Ik: ‘Nee, maar het heeft er alle kenmerken van, dus de kans is groot dat het dat is.’
Patiënt: ‘Maar u kunt mij dus niet garanderen dat het een onschuldige wrat is en geen huidkanker?’
Ik: ‘Nee, dat kan ik helaas niet. Maar mocht het veranderen, dan kunnen we alsnog onderzoeken of het kwaadaardig is. Omdat huidkanker heel langzaam groeit, verliezen we daardoor geen kostbare tijd.’
Patiënt: ‘En waarom onderzoeken we dat niet gewoon nu al?’
Ik besluit de discussie over kosteneffectieve zorg met deze nerveuze manager niet aan te gaan en verwijs hem naar de dermatoloog. Hij krijgt zijn zin en ik krijg slechte zin.
Ik vind het vervelend dat ik mijn patiënten niet altijd de zekerheid kan geven die ik zou willen. Als huisarts moet je het vaak doen met waarschijnlijkheidsdiagnosen terwijl definitieve diagnosen in het ziekenhuis worden gesteld. Met onze beperkte middelen kunnen we niet opboksen tegen de tweedelijnsconcurrent die met scans en biopten binnen no time vertelt wat iemand mankeert. Niet gek dus dat patiënten snel vragen naar die ‘ziekenhuiszekerheid.’
Bekijk dat ook eens vanuit de patiënt. Het moet toch vreselijk zijn vier weken te moeten afwachten om te zien of die zwelling in je hals een reactieve lymfeklier of toch een kwaadaardige tumor blijkt? Liever meteen de geruststellende diagnose van je huisarts, en indien niet mogelijk: graag een verwijzing voor een echo.
Die behoefte aan zekerheid heb ik jaren terug zelf ook eens vanuit patiëntperspectief ervaren. Ik was behoorlijk ongerust over een moedervlek op mijn been waarvan ik meende dat hij was gegroeid. Ik bezocht de huisarts in de hoop binnen tien minuten volledig gerustgesteld buiten te staan. Helaas. ‘Het lijkt onschuldig, dus we controleren het over twee weken en mocht het verder veranderen, dan doen we aanvullend onderzoek.’ Nu ben ik met mijn hypochondertrekken wellicht een slecht voorbeeld, maar mijn ongerustheid verdrievoudigde. Ik merkte dat ik mijn hoop op de huisarts had gevestigd en alleen hij op dat moment mijn angst zou kunnen wegnemen. Als hij dan twijfelt, doe ik dat natuurlijk ook en word ik pas echt ongerust.
Ik weet dus uit eigen ervaring dat patiënten naar hun dokter gaan om zekerheid te krijgen. Als dokter geef ik die echter zelden. Ik gebruik aan de lopende band woorden als ‘misschien’, ‘waarschijnlijk’ en ‘mogelijk.’ Dat is natuurlijk nodig om mezelf in te dekken, want helemaal zeker weten doen artsen het nooit. Maar in hoeverre beantwoord ik de hulpvraag van patiënten dan eigenlijk?
Natuurlijk is het onmogelijk iedere patiënt de zekerheid te geven die hij verlangt. Dat zou inhouden dat ik iedereen onmiddellijk aanvullend onderzoek moet bieden waardoor zorgkosten onbeheersbaar worden. Wel moet ik erbij stilstaan welke gevolgen mijn kostenefficiënte en juridisch verantwoorde beleid voor de huiswaarts kerende patiënt heeft. Om de hulpvraag van de patiënt zo goed mogelijk te beantwoorden, moet ik een inschatting maken van zijn ongerustheid en een hierop aangepast beleid voeren. Dat betekent dan ook dat ik die ene, zeer angstige patiënt net iets laagdrempeliger verwijs omwille van stressreductie.
Vooralsnog ga ik ervan uit dat ik door goede uitleg de meerderheid ook met een afwachtend beleid tevreden naar huis kan sturen. Dit zal steeds makkelijker gaan naarmate patiënten mij beter leren kennen en mijn medische ervaring groeit. In de loop der tijd zal ik meer zelfverzekerdheid uitstralen bij het geven van een boodschap aan een patiënt. De kunst van het geruststellen zit waarschijnlijk meer in de non-verbale communicatie waarmee je het vertrouwen van de patiënt wint dan de woorden die je als dokter kiest. In dat geval maakt mijn woordkeuze geen verschil en hoef ik me niet bezig te houden met kiezen tussen de termen ‘waarschijnlijk’, ‘hoogstwaarschijnlijk’ of de meest subtiele: ‘een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’.