Methode De onderzoekers selecteerden professionals uit huisartsenpraktijken die deelnamen aan een pilot over nieuwe indicatoren. Zij hielden semi-gestructureerde interviews over drie thema’s met de professionals die het meest waren betrokken bij P4P.
Resultaten Aan het onderzoek deden 47 gezondheidswerkers mee uit 23 Britse huisartsenpraktijken (respons 23/991). Zesentwintig van hen waren huisarts.
Wat betreft de impact op het werk in de huisartsvoorziening was de ruime meerderheid positief over de invoering van P4P, vooral omdat de gebruikte indicatoren evidence-based waren. De omvang (20% praktijkinkomsten door P4P) werd als positief ervaren, een kleinere omvang zou moeilijker implementeerbaar zijn. De respondenten waren ook positief over het structurerende ritme en de positieve invloed op de jaarcyclus in de praktijk. Zij oordeelden echter negatief over veranderingen in de indicatoren en over onduidelijke communicatie daarover. Een tweejaarlijkse update, helder gecommuniceerd, had de voorkeur.
De meerderheid ervoer geen negatieve invloed op medische professionaliteit. Gebruikmaken van deskundigheid van collega’s en verantwoording afleggen zagen velen juist als positief.
De tegenstelling tussen de belangen van huisartsen en die van patiënten werd ervaren bij het schrappen van (proces)indicatoren, zoals het meten van de bloeddruk. Deze werden vervangen door outcome-indicatoren die relevanter waren voor de zorg en evidence-based waren (zoals de hoogte van de bloeddruk). Alhoewel driekwart van de respondenten dit passend vond, omschreef een kwart het als ‘ontmoedigend’ dat er indicatoren werden geschrapt. Zij wilden betaald blijven worden ‘voor het handhaven van de kwaliteit die je kent’. Het idee van micromanagement van ‘boven’, aangemoedigd door P4P-beloning, draagt mogelijk bij aan het gevoel van verminderde klinische autonomie en verlies van professionaliteit.
Soms werd het negatieve effect van de ‘zwart-wit’-aard van de indicatoren (gezien als een onvermijdelijk gevolg van het evidence-based karakter) opgelost door eigen interpretaties die beter aansloten bij individuele patiënten (bijvoorbeeld bij depressie). Daarmee werden echter wel de verschillen in de zorg tussen verschillende praktijken weer bevorderd.
Wat betreft de doorontwikkeling vonden de respondenten dat P4P traditioneel het best past bij ‘eenvoudige’ taken, zoals het bereiken van doelen bij CVR-management. Er heerste echter ook een duidelijk gevoel dat in de toekomst prestatie-indicatoren uitdagend zouden moeten zijn voor het praktijkteam, zoals patiënteducatie en praktijkorganisatie. De respondenten noemden pilotervaringen met indicatoren rond reumatoïde artritis als goed voorbeeld. Tot slot noemden zij het noodzakelijk gezondheidswerkers tijdig te betrekken bij het doorontwikkelen en hierover helder te communiceren.