De onderzoekers vergeleken het geschatte zorggebruik met het werkelijke zorggebruik van ruim 850.000 patiënten. Zij bepaalden het geschatte zorggebruik aan de hand van socio-demografische factoren zoals geslacht, leeftijd, eenpersoonshuishoudens, huishoudens met een laag inkomen en urbanisatiegraad. Uit de medische dossiers extraheerden zij het werkelijke zorggebruik. De onderzoekers konden het verschil tussen geschat en werkelijk gebruik voor 25% verklaren door socio-demografische factoren, waarbij vrouwen > 75 jaar en personen uit huishoudens met een laag inkomen vaker gebruikmaakten van huisartsenzorg en eenpersoonhuishoudens minder vaak. Zij konden het verschil voor 19% verklaren door kenmerken van de praktijkorganisatie. Het zorggebruik steeg met 0,62 (95%-BI 0,30 tot 0,94) contacten per patiënt per jaar in praktijken waar ook andere zorgverleners waren gevestigd: met 0,28 (95%-BI 0,04 tot 0,53) contacten in duopraktijken ten opzichte van solopraktijken en met 0,05 (95%-BI 0,001 tot 0,09) contacten voor elke extra aangeboden dienst (een optelsom van meerdere zorgprogramma’s diabetes, astma, COPD, cardiovasculair, ggz, ouderenzorg, osteoporose en/of reizigersvaccinatie). Ook steeg het zorggebruik met 0,003 (95%-BI 0,0001 tot 0,007) contacten per percentpunt toename van vrouwelijke artsen (lees: 0,3 contacten meer bij 100% versus geen vrouwelijke artsen).
Dit onderzoek leert ons dat verschil in gebruik van huisartsenzorg voor 25% wordt verklaard door socio-demografische factoren en voor 19% door kenmerken van de praktijkorganisatie, maar het onderzoek zegt niets over de kwaliteit van de verleende zorg. Duidelijk is wel dat met een groeiend aantal duopraktijken, vrouwelijke collega’s, paramedici en zorgprogramma’s ook de hoeveelheid geleverde zorg toeneemt.
Literatuur
- De Graaf-Ruizendaal WA, et al. Are low and high utilization related tot he way GPs manage their practices? An observational study. BMC Fam Pract 2018;19:46. Doi: 10.1186/s12875-018-0732-7.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.