1. Goren vraagt zich af of de zorg voor patiënten met een verstandelijke beperking voor de huisarts wel ‘zorg over de grens’ is. Waarom twijfelt zij daaraan?
a. Omdat deze patiënten qua uiterlijk op gewone patiënten lijken.
b. Omdat deze patiënten dezelfde zorg als gewone patiënten vragen.
c. Omdat deze patiënten bij de huisarts in de wijk wonen en op het spreekuur komen.
2. De 18-jarige Wesley komt op het spreekuur. Hij is bekend met een licht verstandelijke beperking (IQ 50-70) en autisme. Wesley heeft bovendien een disharmonisch ontwikkelingsprofiel. Sociaal-emotioneel functioneert hij op de kleuterleeftijd. De huisarts vraagt zich af hoe hij Wesley het best kan benaderen. Welke benadering is meest aangewezen?
a. Afgestemd op het autisme en op de verstandelijke ontwikkelingsleeftijd.
b. Afgestemd op het autisme en op de sociaal-emotionele ontwikkelingsleeftijd.
3. Een verstandelijke beperking leidt tot een achterstand in het verstandelijk en in het sociaal-emotioneel functioneren. De ontwikkelingsleeftijd wordt gebruikt om die achterstand uit te drukken. Op welke leeftijd functioneert een patiënt met een licht verstandelijke beperking (IQ 50-70)?
a. 4 tot 6 jaar
b. 6 tot 11 jaar
c. 11 tot 15 jaar
4. De ontwikkelingsleeftijd is niet in alle gevallen een goede voorspeller van het functioneren van de patiënt met een verstandelijke beperking. Er is vaak sprake van een disharmonisch profiel. Welke disharmonie komt volgens Goren veel voor bij patiënten met een verstandelijke beperking?
a. Het verbale niveau blijft bij hen achter op de verstandelijke leeftijd.
b. Het verbale niveau ligt bij hen hoger dan het uitvoeringsniveau.
c. Sociaal-emotioneel lopen ze voor op de verstandelijke leeftijd.
5. Goren noemt drie voorwaarden waaraan de zorg van de huisarts aan patiënten met een lichte verstandelijke beperking hoort te voldoen. De ‘communicatie dient op de patiënt aangepast te zijn’ en de huisarts dient ‘gebruik te maken van het zorgnetwerk rondom de patiënt’. Wat is de derde voorwaarde?
a. Aanschaf van visuele middelen voor spreekuurondersteuning.
b. Kennis van veelvoorkomende medische problematiek bij deze groep.
c. Kennis van de wettelijke kaders over de manier waarop de zorg voor deze patiënten geregeld is.
6. Aanwezigheid van een begeleider of familielid bij het consult levert belangrijke informatie op en komt de voortgang tijdens het consult ten goede. Waarvoor is volgens Goren de aanwezigheid van een begeleider nog meer belangrijk?
a. De opbouw van de arts-patiënt-relatie
b. De therapiekeuze
c. De therapietrouw
7. De communicatie met een patiënt met een verstandelijke beperking is vaak complex. Goren adviseert de huisarts om geduld te hebben en een dubbel consult in te plannen. Welk advies geeft Goren verder?
a. Benader de patiënt op een kinderlijke manier, aangepast aan de ontwikkelingsleeftijd.
b. Geef veel informatie tijdens het consult.
c. Maak expliciet gebruik van non-verbale communicatie.
d. Vermijd spreekwoorden en beeldspraak.
8. De rechter heeft een curator benoemd om het persoonlijk belang van de patiënt met een verstandelijke beperking te behartigen. Daaronder vallen ook behandelbeslissingen. Als de arts besluit tot een ingrijpende behandeling bij een wilsbekwame patiënt met een verstandelijke beperking (> 16 jaar) en de curator is akkoord, heeft de patiënt dan nog een rol in de besluitvorming over deze specifieke behandeling?
a. Nee, de patiënt is niet beslissingsbevoegd.
b. Ja, de patiënt is wel beslissingsbevoegd.
De kennistoets is gemaakt door Henk Folkers, toetsredacteur. Over vragen en antwoorden wordt niet gecorrespondeerd.
Antwoorden
1c / 2b / 3b / 4b / 5b / 6c / 7d / 8b
Literatuur
- ↲Goren SS, Van Kampen I, Mathilde Mastebroek M. Een verstandelijke beperking: handicap voor de huisarts? Huisarts Wet 2020;63:. https://doi.org/10.1007/s12445-020-0763-x
Reacties
Er zijn nog geen reacties.