In 1944 schreef Arthur Eichengrün vanuit het concentratiekamp een brief aan zijn vroegere werkgever Bayer, waarin hij zich beklaagt over het gebrek aan waardering dat hij van de firma had gekregen voor de ontdekking van Aspirine.
1 Zonder hem, zo merkt hij op, ‘zou Aspirine wellicht nimmer het levenslicht hebben aanschouwd’, maar hij is, ‘als uitvinder van het grootste geneesmiddel van de huidige tijd, volstrekt met lege handen achtergebleven.’
Deze brief toont volgens Walter Sneader aan dat niet Felix Hoffmann – op zoek naar een pijnstiller voor zijn arme reumatische vader – maar Eichengrün als de ontdekker van aspirine moet worden beschouwd.
2 Als Hoffmann de stof als eerste synthetiseerde, was dat op aanwijzing van zijn baas, Eichengrün. Het vreemde is echter, dat Eichengrün nooit eerder zoiets claimde.
Eichengrün werd in oktober 1896 bij Bayer aangenomen, vijf jaar later werd hij chef van de farmaceutische en fotografische afdeling. Hoffmann was in april 1894 bij Bayer komen werken, hij werd in 1899 benoemd tot chef van het commerciële en wetenschappelijke bureau van de farmaceutische afdeling. Ten tijde van de synthese van aspirine, op 10 augustus 1897, zat Eichengrün nog in zijn proeftijd en was hij niet de baas van Hoffmann.
3 Het kan natuurlijk dat hij een niet-hiërarchische, collegiale suggestie aan Hoffmann heeft gedaan eens naar acetylering van salicylzuur te kijken, maar daarover hebben ze geen van beiden iets vastgelegd. Zo’n acetyl-truc was bepaald geen chemisch geheim.
Daarbij komt dat, toen Hoffmann en Bayer in 1898 octrooi op aspirine aanvroegen, Eichengrün in het geheel niet protesteerde. En twintig jaar later, in een boek bij het vijftigjarig jubileum van Bayer in 1918, gaf hij Hoffmann zonder voorbehoud de eer: ‘Bijna anderhalf jaar lag het door Felix Hoffmann bereide, echter al dertig jaar eerder in de literatuur beschreven, salicylacetaat op de plank.’
4 In het hoofdstuk weidt Eichengrün flink uit over de vindingen die hij op zijn naam had staan.
Eichengrün verdiende met die eerdere vindingen, dankzij zijn tantièmeregeling, een flink fortuin, dat nog aanzienlijk toenam nadat hij in 1908 voor zichzelf was begonnen. Hij genoot van het leven als rijk industrieel in Berlijn, maar door het nazibewind werd hij, vanaf 1933, steeds verder in het nauw gedreven. Waarschijnlijk onderschatte hij het gevaar – hij was apolitiek, hoopte dat vrienden hem te hulp zouden schieten wegens zijn verdiensten en onmisbaarheid voor de staat, en was bovenbuurman van Göring. Hoewel hij in 1941 nog respijt had gekregen, werd hij in mei 1944 veroordeeld en gedeporteerd naar Theresienstadt. Na de bevrijding door het Rode Leger ging hij terug naar Berlijn waar hij in 1949 overleed.
5
Toen hij zijn brief uit Theresienstadt schreef, was Eichengrün 79 jaar. De brief laat zich in feite lezen als niet zozeer een aanval op Hoffmann, maar op een andere collega van Eichengrün, Heinrich Dreser, hoofd van de farmacologische afdeling van Bayer. Die afdeling moest elk preparaat goedkeuren voordat het op de markt kon komen – en Dreser zag niets in de nieuwe salicylpreparaten (en in Eichengrün, aldus Eichengrün).
Dreser had de nieuwe verbindingen laten testen, en besloot ze af te keuren wegens ernstige cardiovasculaire risico’s. Eichengrün verzette zich tegen deze conclusie: juist acetylsalicylzuur had deze problemen volgens hem niet. Hij besloot tot insubordinatie. Hij testte de stof op zichzelf, gaf hem aan de artsenbezoeker van Bayer om uit te delen, en nadat ook een tandarts iemand van zijn kiespijn had verlost, waren de hoogste bazen in Berlijn, nog steeds volgens Eichengrün, overtuigd: hier had men een krachtige pijnstiller in handen. Dreser testte, tegen zijn zin, de stof opnieuw en keurde hem goed – een troost was dat hij er een fortuin aan verdiende: volgens zijn tantièmeregeling kreeg hij een aandeel voor elk middel dat langs zijn lab kwam, met of zonder octrooi. Hoffmann en Eichengrün deelden alleen in de winst bij een octrooi – en dat kreeg Bayer nu juist niet op Aspirine. Vandaar ook de bittere opmerking hierboven waarmee Eichengrün zijn brief besluit.
Kort voor zijn dood bewerkt Eichengrün die brief uit het concentratiekamp voor het tijdschrift
Die Pharmazie.
6 Veel verandert hij niet, maar de slotzin luidt nu: ‘Zo komt het dat zowel Felix Hoffmann als ik voor de schepping van het meest verbreide medicijn van tegenwoordig met lege handen zijn achtergebleven.’
Eichengrün voelde zich, waarschijnlijk niet geheel ten onrechte, vooral miskend als geestelijk vader van aspirine: als hij niet keihard voor het middel had gestreden, was het een stille dood gestorven. Maar Felix Hoffmann moeten we erkennen als chemisch vader van het ‘grootste geneesmiddel van de huidige tijd’. Hij overleed, teruggetrokken en kinderloos, in 1946.