Tijd voor een bekentenis… ik heb een belaste anamnese. Ik ben namelijk niet de eerste huisarts in onze familie. Mijn grootvader, mijn vader, mijn oom… zij hebben allemaal hun eigen verhalen. Men zou vermoeden dat wie met zoveel huisartsen om zich heen is opgegroeid, een goed gevoel moet hebben ontwikkeld voor enkele vaste waarden in het vak. Dat valt tegen, omdat het tot een meergeneratieoverleg – in toto, met zijn vieren – nimmer kwam. Toch kwam ik van de week in aanraking met een fenomeen-van-alle-tijden: de dankbare patiënt. Het betrof een vijftiger met al enkele jaren bestaande vage klachten op de borst. Denk nou niet dat ik iets heroïsch heb gedaan. Heus niet. Ik heb de man altijd netjes te woord gestaan, nooit overbezorgd, nooit onderbezorgd, en de assistentes konden het uitstekend met hem vinden. Een wat formeel maar fatsoenlijk mens werd fatsoenlijk behandeld. Meer niet. En toen het uiteindelijk alsnog tot het door hem zo gevreesde infarct kwam, verwees ik hem tijdig. Dat was alles. Toen kwam dit briefje binnen op de praktijk:
Dit briefje heb ik tijdens een koffiepauze met zorgvuldige dictie voorgelezen aan mijn collega’s en de praktijkassistentes. Toen het milde gelach verstomde, spraken wij over alle cadeaus die wij in de loop der jaren als huisartsen kregen, en die wij – als niet-hoogwaardigheidsbekleders – gewoon mogen houden. Wat waren voor mijn collega’s, naast kaarten en onvermijdelijke bloemen en taarten, de hoogtepunten? Renée: ‘Een kaartje voor een Rolling Stones-concert.’ Joost: ‘Een aquarel die zo foeilelijk was dat je hem bij daglicht niet aan de straat dorst te zetten, maar die ik in een vlaag van helderheid cadeau deed aan mijn schoonmoeder. Mijn reputatie kan sindsdien niet meer stuk.’ Pieter: ‘Een boek dat ik kreeg… namelijk het boek dat ik drie jaar daarvoor aan diezelfde patiënt had uitgeleend.’ Toen het mijn beurt was, overviel mij een lichte weemoed. Ik moest terugdenken aan mijn grootvader, een veellezer. Plus diens verhaal over het cadeau dat hij kreeg van een boer. Deze leidde op een dag een varken naar de praktijk, keelde het en slachtte het verder vakkundig. Het ‘haafverke’ (zoals dat in de lokale taal heette) hing hij aan een ladder die hij tegen de muur van de praktijk plaatste. Daar hing, amper een uur na aankomst van de boer, een dampend varkenslijk. Met daaronder een emmer (‘Voor het bloed, kan u zelf balkenbrij maken, blijven roeren hoor!’). En de boer vertrok, hand tegen de klep tikkend als groet. In die tijd was dat een godsgeschenk, en puur kapitaal, want varkens en koeien waren toen monetaire eenheden. Mijn opa kreeg dus eigenlijk geld! Deze herinnering was de aanleiding voor mijn antwoord bij de rondvraag: ‘De twee-euromunt die ik een maand geleden kreeg van mevrouw A, aangeboden met trillende handen.’
Reacties
Er zijn nog geen reacties.