Heyl heeft dit boek over de geschiedenis van de gezondheidszorg tussen 1933 en 1945 geschreven om de lezers ervan te laten leren. Want zo lang hulpverleners niet duidelijk omschrijven wat zij verstaan onder de plicht om zwakkeren en kwetsbaren te beschermen is herhaling van wat toen is gebeurd niet uitgesloten. Het boek begint met de Duitse discussie over ‘Lebensunwerte Leben’. Gedwongen sterilisatie bij verstandelijk gehandicapten is in de twintigste eeuw in tal van landen, ook Nederland, onderwerp van discussie geweest. In Duitsland werd echter vanaf 1933 gezinspeeld op euthanasie voor deze groep. Centraal in die discussie stonden neodarwinistische noties als ‘goed is wat de soort ten goede komt en wat nuttig is voor de gemeenschap’. Aan de gezondheid van het volk als geheel werd meer belang gehecht dan aan de zorg voor de individuele zieke. In 1935 spraken nazistische artsen en juristen zich echter tijdens een congres uit tegen legaliseren en praktiseren van euthanasie: het zou het vertrouwen van zieken in de artsen ernstig schaden. In 1939 werd een euthanasieprogramma onder ernstig en ongeneeslijk geesteszieken gestart onder de naam T4. Door felle tegenstand werd T4 in 1941 gestopt. Maar het verzet kwam eigenlijk te laat, en het was te zwak. In de praktijk gingen diverse instellingen op eigen gezag gewoon door met euthanasie. In Duitsland vormde dit euthanasieprogramma de opmaat tot de Jodenvervolging. In Nederland is er van een euthanasieprogramma nooit sprake geweest. Heyl citeert Nederlandse verpleegsters over de meidagen in 1940. Het geslaagde artsenverzet tegen de Artzenkammer zet hij af tegen de reacties van advocaten. Hij noemt de joodse instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, die tegen het eind van de oorlog ontruimd werden. De Hoge Raad, de Utrechtse aartsbisschop De Jong passeren de revue, en de gezondheidszorg in de concentratiekampen. Maar dan ben ik allang het spoor bijster. Ten slotte verwijst Heyl naar wat koningin Beatrix in 1995 en later premier Balkenende in enkele puntige statements gezegd zouden hebben. Heyl stelt hen als lichtende voorbeelden tegenover de duizenden bladzijden geschiedschrijving van L. de Jong. Maar hen citeert hij niet. Wat valt er te leren van honderden bladzijden feiten, een wirwar aan citaten, slecht gereproduceerde plaatjes en talloze spelfouten? Of de problemen in de zorg in verpleeghuizen in onze tijd zich nu laten verhelderen door een analogie te leggen naar de situatie in oorlogstijd waag ik te betwijfelen, maar de vraag in hoeverre verpleegkundigen zich achter de autoriteit van de arts kunnen verschuilen als het gaat om euthanasie, is zeker actueel. En wat te denken van een minister die meent te kunnen zeggen dat mensen niet het recht hebben om ongezond te leven? De minister zal het wel niet zo bedoeld hebben, maar zo’n oneliner krijgt in het licht van de geschiedenis die Heyl ons schetst een toch wel erg nare bijklank. Wie deze vragen bij de lezer oproept, moet ze bedwingen: of door grondig geschiedkundig onderzoek, of door een analyse van de huidige situatie anno 2006. Helaas, helaas, helaas, dit boek doet geen van beide.
Ger van der Werf
Reacties
Er zijn nog geen reacties.