In dit proefschrift is door middel van retrospectief onderzoek nagegaan of en in welke mate er geslachtsgebonden verschillen aan te tonen zijn in risicofactoren, diagnostische procedures en therapeutische ingrepen bij patiënten met aangetoonde hart- en vaatziekten. De auteur heeft voor de analyses steeds gebruikgemaakt van retrospectief verzamelde gegevens van een groot aantal naar de tweede lijn verwezen patiënten. Het tweede hoofdstuk bevat een niet-systematische review van de gegevens over de risicofactoren voor hart- en vaatziekten bij mannen en vrouwen. Bekend is dat sommige risicofactoren (diabetes, HDL-triglyceriden) een groter effect hebben op hart- en vaatziekten bij vrouwen dan bij mannen. Aannemelijk is dat dit ook voor roken, familiaire belasting, en ontstekingsfactoren geldt. Lipoproteïne-a zou bij mannen mogelijk een sterkere impact hebben. In hoofdstuk 3 wordt beschreven welke bepalingen bij een groep verwezen vrouwen het best correleerden met de aan- of afwezigheid van coronarialijden. Apo-B bleek een betere voorspeller dan totaal cholesterol, LDL, HDL, triglyceriden en Apo-A1. Bij patiënten (mannen en vrouwen) die succesvol behandeld worden met statinen bleek bij vrouwen het HDL-gehalte een voorspellende waarde te hebben voor het optreden van toekomstige coronaire complicaties (MI of mortaliteit); bij Apo-A1 was dit het geval voor mannen en vrouwen. De na behandeling genormaliseerde waarden voor cholesterol, LDL, en triglyceriden bleken echter geen voorspellende waarde te hebben. In de overige hoofdstukken is nagegaan of er een verschillend beleid wordt gevoerd bij verwezen vrouwen en verwezen mannen. Voor de verwijzing voor coronaire angiografie na een scintigrafie, de keuze voor een revascularisatieprocedure, en de keuze voor een bepaald type pacemaker werden geen verschillen gevonden tussen mannen en vrouwen: niet het geslacht, maar uitslagen van diagnostische procedures en leeftijd bleken voorspellers voor het gevolgde beleid. De auteur geeft zelf steeds aan dat het om een verwezen populatie gaat en dat de gegevens dus niet gegeneraliseerd kunnen worden naar de algemene populatie. Misschien verwijzen wij huisartsen vrouwen wel minder adequaat. Een argument dat daar volgens de auteur tegen zou kunnen pleiten is dat zij geen verschillen in ernst vond bij mannen en vrouwen die verwezen werden voor nadere diagnostiek, maar die verwijzingen kwamen wel van de cardioloog! Zou het dan na allerlei onheilspellende berichten over onderdiagnostiek en -behandeling van vrouwen met hart- en vaatziekten in diverse buitenlandse populaties toch meevallen in Nederland?
Reacties
Er zijn nog geen reacties.