De analyse in het hoofdredactioneel commentaar van Zaat en Van der Werf op onze casus over problemen met de triage in de dienst H&W (2002;45:299-302) kan ik wel delen. Telefonische advisering en triage is een kwetsbaar proces met veel voetangels en klemmen. Schijnbaar onbelangrijke informatie aan de telefoon kan essentieel zijn in het triageproces en een verkeerde start in het stroomdiagram kan ernstige consequenties hebben voor de patiënt. Afwezigheid van het (elektronisch) medisch dossier is hierbij een groot obstakel. De door hen gesuggereerde oplossing deel ik niet. Het is niet haalbaar ervaren huisartsen aan de telefoon in te zetten, omdat daardoor de dienstbelasting weer fors toeneemt en er een tekort aan huisartsen is. Een huisarts aan de telefoon is ook niet noodzakelijk. Zeker 50% van de contacten tijdens de dienst kan door de assistente prima telefonisch verwerkt worden, mits goed opgeleid en mits goed gesuperviseerd door de (aanwezige!) huisarts. De andere 50% – met name de (potentieel) levensbedreigende, spoedeisende en complexe situaties – is voor de huisarts. In de praktijk van alledag is er op het terrein van de telefonische triage en advisering nog veel winst te boeken. Als we om ons heen kijken, weten we dat overdag en tijdens de (kleinschalige) waarneming meestal – ongeschoolde – anderen de telefoon aannemen. Of wordt de afhandeling van telefooncontacten uitbesteed aan commerciële doktersdiensten die functioneren zonder enige kwaliteitscontrole of supervisie door huisartsen. Met de komst van centrale huisartsenposten hebben we mijns inziens randvoorwaarden geschapen om de telefonische triage op een behoorlijk niveau te brengen door alleen ervaren assistentes of verpleegkundigen aan te nemen. Daarnaast geeft het kansen op systematische feedback, foutenanalyse, scholing, een aanwezig elektronisch dossier en een vaste superviserende telefoonarts.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.