Het Gezondheidsraad rapport uit 2014 is inderdaad eerder verschenen dan de NHG-Standaard. Wij hebben echter gemeend dat de strekking van dit rapport relevant is voor onze bespreking van de NHG-Standaard. Bovendien zijn de cijfers over de verviervoudiging van het gebruik van methylfenidaat al in 2011 gepubliceerd door de Stichting Farmaceutische Kengetallen.
De NHG-Standaard reageert zeer adequaat op de zorgen van de Gezondheidsraad door bij kinderen met druk en ongeconcentreerd gedrag en bij kinderen met ADHD te starten met gedragstherapie die geïndiceerd kan worden door de huisarts en POH-ggz. Onze zorg is echter dat er op dit moment weinig effectief bewezen gedragstherapeutische behandelingen voor ADHD beschikbaar zijn, die voldoende geprotocolleerd zijn voor individueel gebruik in de eerste lijn buiten de generalistische ggz. Zo is er nog geen effectief bewezen gedragstherapeutische behandeling voor ADHD-problemen in de klas, en de meeste effectief bewezen oudertrainingen zijn niet laagdrempelig, maar vergen meer dan 10 sessies van een professionele, gedragstherapeutisch geschoolde behandelaar.
Verder vraagt de Gezondheidsraad zich in brede zin af of het criterium ‘beperkingen in functioneren’ voldoende wordt meegewogen in het diagnostisch proces. De NHG-Standaard maakt duidelijk onderscheid tussen probleemgedrag zonder functionele beperkingen en ADHD, al dan niet met functionele beperkingen. Wat echter over het algemeen scherper in huidige richtlijnen geformuleerd mag worden, dus ook in de NHG-Standaard, zijn gevalideerde methodes voor het in kaart brengen van de ernst van de functionele beperkingen en besliscriteria waarop de individuele clinicus zich kan baseren.
Wij zijn ons ervan bewust dat huisartsen vele gedragsproblemen zien en op de hoogte zijn van alternatieve verklaringen voor druk en ongeconcentreerd gedrag. Dat wil echter nog niet zeggen dat het kennis- en ervaringsniveau dusdanig zijn dat de psychosociale differentiaaldiagnostiek adequate onderkenning van soms complexe gezinssysteemproblematiek mogelijk maakt. Wij menen dat er explicietere criteria mogen worden gesteld aan het kennis- en bekwaamheidsniveau van de betrokken medewerker, waarbij dit kennisniveau zich niet specifiek en louter richt op ADHD, zoals de NHG-Standaard nu suggereert (‘met ADHD als aandachtsgebied’), maar op psychodiagnostiek in de brede zin, en specifiek op differentiaaldiagnostiek.
Marjolein Luman, Patrick de Zeeuw