De 43 jaargangen van H&W vormen een mooi archief van de ontwikkelingen in de huisartsgeneeskunde; een tijdsbeeld van een van de langste perioden met welvaart in de lage landen. Gedreven huisartsen vormden in 1956 het NHG en hielden in januari 1959 een conferentie in Woudschoten. Veel huisartsen denken dat daar de definitie van de Nederlandse huisartsgeneeskunde geboren is, maar dat is een misverstand, zoals er in de ideeëngeschiedenis wel meer zijn. Het beroemde motto van integrale, persoonlijke en continue zorg was in 1956 al door Huygen in een lezing voor het KNMG-congres gebruikt, 1 en hij baseerde dat weer op het proefschrift van Buma in 1950. 2 Maar met een essentieel verschil: Huygen had het niet over ‘zorg’ maar over ‘geneeskunde’ Hadden ze die begrippen indertijd maar goed uit elkaar gehouden, dan was er nu wellicht minder verwarring geweest. Zorg is immers een aanzienlijk ruimer begrip dan geneeskunde, en ook legt het begrip ‘zorg’ de verantwoordelijkheid sterk bij de zorgverlener. In het latere Woudschotenrapport is de definitie overigens heel wat uitgebreider dan alleen de drie begrippen: “Het NHG ziet de functie van de huisarts als het aanvaarden van de verantwoordelijkheid voor een continue, integrale en persoonlijke zorg voor de gezondheid van de zich aan hem toevertrouwde individuele mensen en gezinnen. Het ziet deze zorg als het opheffen, in hun uitwerking beperken en waar mogelijk voorkomen van stoornissen in de individuele of gezinsgezondheid (curatief, revaliderend, preventief).” 3 Direct na deze uitleg wordt het allemaal ook weer gerelativeerd: “Het is duidelijk dat hiermee een ideaal gesteld is, maar tevens dat de huisarts hiermede een verantwoordelijkheid aanvaardt, waaronder hij dreigt te bezwijken.” Het originele rapport is de moeite van het lezen meer dan waard. Na de aanvankelijke ‘bombarie’ is het aangenaam relativerend en ook bijzonder praktisch. Zo betekent integrale zorg helemaal niet dat de huisarts voor alle geestelijke en sociale problemen moet opdraaien, daar zijn priesters, dominees en maatschappelijk werkenden voor. Maar de ideologie is wel die van de maakbare samenleving, van de toenmalige WHO-definitie ‘gezondheid is afwezigheid van ziekte en ongemak’, van de opkomst van de psychosomatiek, en van weinig aandacht voor de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt.
Ondanks alle veranderingen in de samenleving – en het verdwijnen van priesters, dominees en maatschappelijk werkenden en de komst van imams – geldt die beschrijving van de huisartsgeneeskunde na een halve eeuw nog steeds. Basistakenpakketen, opleiding, standaarden, kwaliteitsbeleid, tot nu toe heeft niks dat kunnen veranderen. Hoe langer ik daar over nadenk hoe merkwaardiger ik dat vind. Appelleert de definitie aan ons basale reddersgevoel, en aan ons diepe geloof dat we ‘genezers’ zijn, en is dat dan van alle tijden? 4 Huisartsen in de vijftiger jaren bedachten deze definitie. Natuurlijk waren ze vooruitstrevend, maar ze wortelden in het gedachtengoed van een post-agrarische samenleving. Een samenleving waarin kinderen nog betrekkelijk laat het huis uitgingen, vrouwen thuis zaten -pas eind jaren vijftig werd het verbod op werken van getrouwde vrouwen bij de overheid opgeheven-, men weinig verhuisde en waarin zorgtaken voor ouderen over meerdere kinderen verdeeld werden. 5 Een samenleving met weinig mobiliteit en met wellicht persoonlijker, en in vele gevallen duurzamer relaties. Een helaas bijna vergeten boek van Frans Huygen, Family Medicine, waarin hij de morbiditeit in Lent gedurende vele jaren beschrijft en de levensloop van gezinnen uiteenrafelt, kan in grote delen van het land niet meer geschreven worden. 6 Jong en oud woont simpelweg niet meer dicht bij elkaar. Een maatschappij waarin de zorg en de geneeskunde aanzienlijk ook aanmerkelijk minder gereguleerd waren dan nu. Voor die maatschappij bedachten huisartsen een pakkende slogan, die bedoeld was om zich te onderscheiden van de rest van de medische samenleving.
Nu de 21 ste eeuw -en onze nieuwe 44 ste jaargang- ook echt begonnen is, zou het goed zijn om bij de definiëring van de huisartsgeneeskunde ook naar het verleden te kijken, naar de toen geldende normen en waarden en de invloed daarvan op de huidige ideologie van de huisartsgeneeskunde. Maar omgekeerd betekent dat we ook met frisse blik naar de normen en waarden van nu moeten kijken. Gedreven huisartsen, of het nu NHG-ers of LHV-ers zijn, moeten dat niet in hun eentje doen. En jonge huisartsen moeten het vooral niet aan de huidige beleidsmakers overlaten, want die veertigers en vijftigers wortelen, net als hun voorgangers, in de vorige eeuw. Kwam de patiënt in de vijftiger jaren alleen als object van zorg aan bod, nu spelen patiënten -wellicht meer als machtsfactor dan als individuele patiënt- duidelijk mee en zullen zij voor een belangrijk deel ons werk definiëren, of we dat nu leuk vinden of niet. Meer dan in het verleden zullen anderen dus bepalen wat onze taak zal zijn.
H&W in het nieuwe jaar
Niet alleen de huisartsgeneeskunde, ook H&W beleeft roerige tijden. In de afgelopen 43 jaar is dat overigens nooit anders geweest. Ook H&W ontwikkelt zich immers langzaam. Het spanningsveld tussen een onafhankelijke redactie en een vereniging als eigenaar is niet op te lossen en dat hoeft wellicht ook niet. Het eerste meningsverschil dateert van 1959, net als de basisfilosofie dus. Over de gewenste koers is vorig jaar een vaak heftige discussie gevoerd, maar in december 2000 aanvaardde het NHG-bestuur het advies van de adviescommissie publicatiebeleid (zie ook Huisarts Wet 2000;43;455-7). H&W is het wetenschappelijke tijdschrift voor huisartsen, waarin wetenschap en praktijk samenkomen. Alle 13 nummers van deze jaargang zullen daar weer mooie voorbeelden van zijn. Zo zijn er in dit nummer al bijdragen over het nut van cervixscreening. In de komende nummers verschijnen bijdragen over o.a. de cirkelredeneringen in de hartvaatziekten standaarden, registeren, lacunes in het wetenschappelijk onderzoek, wetenschapsbeleid, het nut van corticosteroïden bij COPD, en de kern van de huisartsgeneeskunde. Voor het NHG-congres 2001 staat een speciaal nummer over huisarts en GGZ op de rol. Kortom, een jaargang met allerlei uitermate actuele onderwerpen. Scherpt uw pennen, want al die bijdragen nodigen uit tot reacties.
Redactiecommissie
Een goed tijdschrift heeft goede redacteuren nodig. Die volgen het nieuws, lanceren ideeën, zoeken auteurs en leiden die -aangespoord door de eindredacteur- met zachte en soms harde hand tot de uiteindelijke publicatie. Toine Lagro deed dat tussen 1993 en eind 2000 en daarbij zorgde ze in de redactie voor een uitstekend werkklimaat. In haar tweede vergadering vroeg ze of het wel netjes was als een redactielid manuscripten instuurde. Gelukkig heeft ze die bescheidenheid laten varen en publiceerde ze in zeven jaar een twintigtal manuscripten. Zij zette ook veel auteurs tot schrijven aan. Dankzij haar loopt er al een jaar een serie over zwangerschap en kraambed en is een serie in voorbereiding over psychiatrische en cognitieve problemen bij ouderen. Henriëtte van der Horst en Henk van Weert maken sinds mei 2000 deel uit van de redactie. Eigenwijze en zelfbewuste huisartsen, daar moeten we het van hebben. U hoort ongetwijfeld nog van hen.
Literatuur
- 1.↲Huygen FJA. De huisarts en de wetenschap. Med Contact 1956;11:730-9.
- 2.↲Buma JT. De huisarts en zijn patiënt; grondslagen van het medisch denken en doen. Amsterdam: Allert de Lange, 1950.
- 3.↲Commissie Wetenschappelijk Onderzoek van het NHG. Woudschotenrapport; rapport over de taak van de huisarts, de zogenaamde Woudschotenmaterie , aangeboden aan het bestuur van het NHG, januari 1963.
- 4.↲Dixon DM, Sweeney KG, Pereira Gray DJ. De arts als genezer: oude magie of moderne wetenschap? Huisarts Wet 2000;43:167-70, 183.
- 5.↲Liefbroer AC, Dykstra PA. Levenslopen in verandering; een studie naar ontwikkeling in de levenslopen van Nederlanders geboren tussen 1900 en 1970. Den Haag: SDU uitgevers, 2000.
- 6.↲Huygen FJA. Family Medicine; the medical life history of families. Nijmegen: Dekker & van de Vegt. 1978
Reacties
Er zijn nog geen reacties.