Belangrijkste wijzigingen:
-
Bij elke aandoening zijn beknopte richtlijnen voor diagnostiek toegevoegd.
-
De Farmacotherapeutische richtlijn is uitgebreid met aanbevelingen voor zuurstoftoediening.
Inleiding
De Farmacotherapeutische richtlijn Geneesmiddelen en zuurstof in spoedeisende situaties geeft richtlijnen voor het medicamenteuze beleid inclusief de toediening van zuurstof bij spoedeisende symptomen of aandoeningen [kader 1]. Indicaties die niet direct of op korte termijn tot een levensbedreigende toestand of ernstige pijn leiden en die niet dringend toediening van zuurstof of geneesmiddelen vereisen, vallen buiten het bestek van deze richtlijn. De richtlijn sluit aan bij de ABCDE-methodiek die binnen de ambulancezorg en op de spoedeisende hulp van ziekenhuizen wordt toegepast en ook voor huisartsen wordt aanbevolen.Noot 1
De selectie van de aandoeningen of klachten die in de Farmacotherapeutische richtlijn zijn opgenomen is gebaseerd op de vorige versie en de in de NHG-Standaarden beschreven spoedeisende indicaties [kader 1].Noot 2 Deze Farmacotherapeutische richtlijn geeft geen richtlijnen bij spoedeisende situaties in de palliatieve zorg; hiervoor wordt verwezen naar de richtlijnen palliatieve zorg.Noot 3 Bij onderwerpen afkomstig uit NHG-Standaarden wordt voor achtergrondinformatie verwezen naar de desbetreffende standaarden. Richtlijnen voor de toediening van zuurstof bij dreigend respiratoir falen zijn toegevoegd.
De paragraaf Richtlijnen diagnostiek beschrijft beknopt de kernpunten in de diagnostiek die voor het beleid van belang zijn. Hoewel niet bij iedere spoedeisende indicatie apart vermeld, is de ABCDE-methodiek het uitgangspunt bij de diagnostiek en de eerste behandeling. De in de ABCDE-methodiek geïntegreerde zogenaamde vijfvragenanamnese en het top-tot-teen-onderzoek kunnen behulpzaam zijn om tot een specifieke diagnose te komen.1
De paragraaf Richtlijnen beleid geeft richtlijnen voor zuurstoftoediening, het medicamenteuze beleid en verwijscriteria. Informatie over toedieningsvorm, dosering en werking(sduur) van aanbevolen geneesmiddelen is steeds weergegeven in een tabel onder aan de indicatie.Noot 4 Omdat er soms sprake is van gelijkwaardige middelen, wordt de keuze voor een bepaald middel of preparaat en de beslissing dit middel al dan niet in de visite- of spoedtas op te nemen aan de huisarts overgelaten (bijvoorbeeld dexamethasondrank voor kinderen met pseudokroep).
Hoewel de werkgroep zuurstof als een optioneel middel beschouwt, is er voor gekozen de richtlijnen voor zuurstoftoediening in een aparte paragraaf te bespreken. Een argument dat hierbij een rol heeft gespeeld is dat zuurstoftoediening een plaats heeft in de ABCDE-methodiek en in enkele NHG-Standaarden. Daarnaast bieden steeds meer huisartsenposten de mogelijkheid zuurstof toe te dienen (al dan niet in combinatie met het vernevelen van geneesmiddelen). Factoren die een rol spelen bij de keuze om zuurstoftoediening mogelijk te maken zijn onder andere de grootte van de huisartsenpraktijk(en) of het waarneemgebied, de expertise van de huisarts en zorgverleners met wie de huisarts samenwerkt en de geografische setting. De huisarts(engroep) of medisch manager van een huisartsenpost zal zelf een afweging moeten maken of de aanschaf van zuurstof en bijbehorende toedieningsmaterialen in de werksetting zinvol en haalbaar is.Noot 5 In de paragraaf Optionele middelen met bijbehorende aandoeningen worden geneesmiddelen genoemd die in zeldzame situaties of bijvoorbeeld in de verloskunde worden toegepast.Noot 6 Tot slot worden enkele praktische adviezen geformuleerd om de houdbaarheid van de geneesmiddelen in de visitetas en de praktijk te waarborgen.
Kader1Aandoeningen of symptomen met een spoedeisend karakter en een specifiek medicamenteus beleid of indicatie voor zuurstofbehandelOpen tabel
aandoeningen niet of deels beschreven in NHG-Standaarden |
Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling
Achtergronden
Centrale cyanose: cyanose door onvoldoende oxygenatie in de longen, of een overgang van veel zuurstofarm bloed in de grote circulatie bij bepaalde aangeboren hartgebreken. Centrale cyanose is meestal pas zichtbaar bij een saturatie < 80% (donkere huidskleur < 70%), onder de voorwaarde dat er voldoende licht is en geen sprake is van anemie. Centrale cyanose is herkenbaar aan blauwe verkleuring van de lippen en het mondslijmvlies (bij perifere cyanose is vaak sprake van blauwe verkleuring van de extremiteiten door stase van de bloedsomloop, bijvoorbeeld bij koude).
Dyspneu (ademnood, kortademigheid, benauwdheid): een onaangenaam of angstig gevoel dat de ademhaling tekort schiet.
Hypercapnie: verhoogde koolzuurspanning in het bloed (PaCO2 > 6,0 kPa (of 45 mmHg)) door alveolaire hypoventilatie en onvermogen om CO2 te verwijderen.
Hypoxemie: lage zuurstofspanning in het bloed (bij transcutane meting wordt dit gerelateerd aan een zuurstofsaturatie < 94% of, bij COPD ≤ 90%).Noot 10
Non-rebreathing masker: masker bestaande uit een eenrichting uitademingsklep en een zuurstofzak met zuurstoftoevoer. Zuurstof uit een zuurstofcilinder wordt via de zuurstofzak ingeademd en verlaat via een (eenrichting) uitademingsklep het masker. Om te kunnen voldoen aan het benodigde inademingsvolume is meestal een flow van 10 tot 15 liter/min nodig.
Respiratoir falen: onvoldoende gaswisseling (zuurstofopname, kooldioxideafgifte) met sterk afwijkende waarden van de O2- (hypoxemie) en/of CO2-spanning (hypercapnie) in het bloed door onder andere hypoventilatie, een diffusiestoornis of een ventilatie-perfusiewanverhouding.
Zuurstofbril: brilletje met canule in beide neusgaten voor toediening van 1 tot 6 liter zuurstof/min.
Met de ontwikkeling van huisartsenposten heeft de huisarts tijdens visites of bij consulten op de huisartsenpost de mogelijkheid gekregen om patiënten met ademhalingsproblemen of hypoxemie zuurstof toe te dienen. De richtlijnen en indicaties voor zuurstoftoediening zijn echter niet eenduidig. Hierbij speelt onder andere het gebrek aan goed opgezet wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van zuurstofbehandeling in de eerste lijn een rol; de richtlijnen voor zuurstoftoediening zijn voornamelijk gebaseerd op consensus. Daarnaast heeft de huisarts of ambulanceverpleegkundige te maken met waarschijnlijkheidsdiagnosen en is soms alleen een beschrijving van het belangrijkste symptoom of toestandsbeeld mogelijk (bijvoorbeeld ernstige dyspneu of ademhalingsprobleem). Op basis van pathofysiologische overwegingen en klinische ervaring is zuurstoftoediening aangewezen bij aandoeningen of symptomen die gepaard gaan met acuut (dreigend) respiratoir falen zoals hartstilstand tijdens reanimatie, shock, sepsis, koolmonoxidevergiftiging, anafylaxie, epileptisch insult of status epilepticus en ernstige exacerbatie van astma of COPD.Noot 11 Mogelijke indicaties voor zuurstoftoediening zijn acuut hartfalen en een acuut coronair syndroom. Benodigdheden om zuurstof toe te dienen zijn een zuurstofcilinder (twee liter volume) inclusief flowregelaar voor instellen van het aantal liter zuurstof/min, een non-rebreathing masker (voor volwassene en kind), een zuurstofbril, en een saturatiemeter. Met het non-rebreathing masker kan een hoge (60 tot 90%) concentratie zuurstof worden toegediend. Om inhalatie van CO2 te beperken dient de zuurstoftoevoer zodanig te zijn dat de zuurstofzak tijdens de inademing niet geheel leeg raakt. Dit is meestal het geval bij een zuurstofflow van 10 tot 15 liter/min (bij kinderen volstaat vaak 10 liter/min). Het non-rebreathing masker is niet geschikt om de zuurstofconcentratie in de ingeademde lucht te titreren. Indien de streefwaarde van de zuurstofsaturatie is bereikt en een lage dosis zuurstof wenselijk is, kan gebruik worden gemaakt van de zuurstofbril. Hiermee kan de zuurstoftoevoer worden gevarieerd van 1 tot 6 liter/min en een zuurstofconcentratie van maximaal 50% worden bereikt (de concentratie zuurstof in de normale buitenlucht is 21%).Noot 12
Richtlijnen diagnostiek
Wees alert op (dreigend) respiratoir falenNoot 17 bij een of meer van de volgende kenmerken:
-
dyspneu in rust, tachypneu bij volwassenen > 25/min, bij kinderen is de grenswaarde afhankelijk van de leeftijd [tabel 1]. Bij zeer ernstige dyspneu en uitputting neemt de ademfrequentie weer af;
-
gebruik van hulpademhalingsspieren, wat gepaard kan gaan met intercostale intrekkingen en – bij kinderen – neusvleugelen;
-
tachycardie; voor normaalwaarden zie [tabel 1];
-
centrale cyanose (treedt pas op bij lage zuurstofsaturatie), bleke of grauwe huidskleur;
-
bewustzijnsveranderingen (sufheid, agitatie, verwardheid, coma);
-
hypoxemie ([[vn:4589]]
Tabel1Normaalwaarden adem- en hartfrequentie
Normaalwaarden pols- en ademfrequentie
De normaalwaarden voor de pols- en ademfrequentiOpen tabel
30-40 | 110-160 | |
1-2 | 25-35 | 100-150 |
2-5 | 25-30 | 95-140 |
5-12 | 20-25 | 80-120 |
> 12 | 15-20 | 60-100 |
Richtlijnen beleid
-
Zorg dat er geen open vuurbronnen zijn: doe sigaret, gaskachel of -fornuis uit.
-
Begin bij het vermoeden van respiratoir falen met toediening van 10 tot 15 liter zuurstof (kinderen 10 liter) per minuut (indien beschikbaar) via een non-rebreathing masker. Let hierbij op voldoende vulling van de zuurstofzak tijdens de inademing (verhoog indien nodig de zuurstofflow).
-
Beoordeel na 5 minuten het effect van de zuurstoftoediening. Continueer de zuurstoftoediening indien de streefwaarde (zie hieronder) niet is bereikt.
-
Streef bij kinderen en volwassenen naar een zuurstofsaturatie tussen de 94 en 98%.
Bij (volwassen) patiënten met COPD of met een risico op hypercapnie (ernstige obesitas, neuromusculaire ziekten, ernstige thoraxdeformatie) is de streefwaarde tussen de 90 en 92%. -
Dien bij het bereiken van de streefwaarde de zuurstof toe via een neusbril en pas de zuurstofflow (tot 4 of 6 liter zuurstof/min) zo nodig aan op geleide van de zuurstofsaturatie en de (vermoedelijke) diagnose. Behandel indien mogelijk de oorzakelijke aandoening zoals astma/COPD, acuut coronair syndroom, anafylaxie of acuut hartfalen.
-
Bel een ambulance met U1-indicatie bij het vermoeden van respiratoir falen en onvoldoende effect van de behandeling. Indien de behandeling effect heeft, is het verdere beleid afhankelijk van de onderliggende aandoening.
Pseudokroep
(Zie ook NHG-Standaard Acuut hoesten)
Richtlijnen diagnostiek
De ernst van pseudokroep kan worden onderverdeeld in:
-
mild: blafhoest, geen stridor, geen significante intrekkingen in rust;
-
matig-ernstig: frequente blafhoest, goed hoorbare stridor in rust, intrekkingen in rust, geen agitatie;
-
ernstig: frequente blafhoest, opvallende inspiratoire en soms ook expiratoire stridor, forse intrekkingen in rust, hoeveelheid ingeademde lucht verminderd bij auscultatie, significante nood en agitatie;
-
dreigend respiratoir falen: blafhoest (vaak niet prominent), hoorbare stridor in rust (soms moeilijk hoorbaar), intrekkingen (soms niet opvallend), lethargie of verminderd bewustzijn en een grauw uiterlijk.
Richtlijnen beleid
-
Bij milde pseudokroep is een afwachtend beleid verantwoord.
-
Bij matig-ernstige pseudokroep is medicamenteuze behandeling geïndiceerd (zie onder).
-
Bij ernstige pseudokroep of dreigend respiratoir falen: verwijs met spoed.
Zuurstofbehandeling
Dien (indien beschikbaar) bij aanwijzingen voor (dreigend) respiratoir falen zuurstof toe (zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling). Wegens gebrek aan goed uitgevoerd onderzoek in de eerste lijn heeft verneveling van epinefrine door de huisarts geen plaats bij dreigend respiratoir falen. Bel in dit geval direct een ambulance met U1-indicatie.Noot 22
Medicamenteuze behandeling bij matig-ernstige pseudokroep
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 2])
-
Geef eenmalig dexamethason oraal of, bij braken, intramusculair.
-
Een alternatief is toediening van budesonide per jetvernevelaar. Geef 6 tot 8 liter zuurstof/min om de (minimaal 4 ml) vloeistof in de vernevelkamer te vernevelen. De vernevelkamer kan worden aangesloten op een vernevelmasker.9 Toediening van budesonide per voorzetkamer wordt afgeraden, omdat er aanwijzingen zijn dat dit mogelijk minder effectief is.
-
Verwijs indien er na een half uur onvoldoende reactie is op corticosteroïden.
Tabel2Medicamenteuze behandeling bij matig-ernstige pseudokroepOpen tabel
dexamethason
ampul 5 mg/ml; 1 ml drank 1 mg/ml (als dinatriumfosfaat) LNA | i.m.:0,15 mg/kg lichaamsgewicht, bijvoorbeeld bij 10 kg 0,3 ml oraal: 0,15 mg/kg lichaamsgewicht bijvoorbeeld bij 10 kg 1,5 ml | na ongeveer een half uur na ongeveer een half uur |
budesonide vernevelvloeistof 500 microg/ml; 2 ml | 2 mg (2 ampullen van 2 ml) per jetvernevelaar | na ongeveer een half uur |
Ernstige exacerbatie astma/COPD
(Zie ook de NHG-Standaard Astma bij volwassenen, NHG-Standaard Astma bij kinderen en de NHG-Standaard COPD)
Richtlijnen diagnostiek
Criteria voor acute ernstige exacerbatie zijn:
-
(een toename van de) dyspneu in rust, moeite met uitspreken van een hele zin, niet plat kunnen liggen;
-
hoge ademfrequentie (bij zeer ernstige dyspneu neemt ademfrequentie weer af): volwassenen > 30/min, normaalwaarden kinderen, zie [tabel 1];
-
versnelde hartslag > 120/min, normaalwaarden kinderen, zie [tabel 1];
-
gebruik van hulpademhalingsspieren, let bij kinderen ook op intrekkingen intercostaal en neusvleugelen;
-
ongelijkmatig inspiratoir ademgeruis (verminderd of afwezig ademgeruis bij zeer ernstige dyspneu);
-
centrale cyanose (treedt pas op bij lage zuurstofsaturatie).
Richtlijnen beleid
Zuurstofbehandeling
Dien bij aanwijzingen voor (dreigend) respiratoir falen zuurstof toe (indien beschikbaar). Zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling.
Medicamenteuze behandeling bij volwassenen
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 3])
-
Geef een kortwerkend bèta-2-sympathicomimeticum via een voorzetkamer, eventueel i.m. per injectie en wacht het effect (ter plaatse) af.
-
Herhaal de inhalaties na enkele minuten, geef bij onvoldoende verbetering (persisterende tachypneu en gebruik hulpademhalingsspieren, lage zuurstofsaturatie, verlaagd bewustzijn) aanvullend ipratropium via een voorzetkamer.
-
Indien de bronchusverwijders per vernevelaar worden toegediend kunnen salbutamol en ipratropium eventueel gelijktijdig worden toegediend.Noot 26
-
Geef bij verbetering oraal prednisolon gedurende 7 tot 14 dagen en instructies voor het gebruik van bronchusverwijders gedurende de komende 24 uur (bijvoorbeeld een dubbele dosis of inhalatie via een inhalatiekamer).
Consultatie/verwijzing
Verwijs een patiënt met een ernstige exacerbatie als:
-
er binnen een half uur geen verbetering optreedt;
-
er thuis onvoldoende zorgmogelijkheden zijn;
-
bij eerdere exacerbaties een ziekenhuisopname noodzakelijk was;
-
uitputting leidt tot een afname van de ademfrequentie, verminderd bewustzijn en ‘rustiger’ worden van de patiënt (spoedopname geïndiceerd).
Bij de inschatting of thuisbehandeling (van een patiënt met COPD) mogelijk is, houdt de huisarts rekening met risicofactoren voor een ernstig beloop (leeftijd ≥ 65 jaar, ademhalingsfrequentie ≥ 30/min, systolische bloeddruk < 90 mmHg, desoriëntatie, nierfunctiestoornis).
Medicamenteuze behandeling bij kinderen
-
Geef een kortwerkend bèta-2-sympathicomimeticum via een voorzetkamer. Herhaal de inhalaties na 15 minuten. Wacht het effect van de medicatie ter plaatse af (binnen half uur te verwachten).
-
Geef bij verbetering een prednisolonkuur: tablet, bij zuigelingen en peuters drank.
-
Geef instructies voor het gebruik van bronchusverwijders gedurende de eerstvolgende 24 uur (bijvoorbeeld inhalatie elke 3 uur via een inhalatiekamer).
Consultatie/verwijzing
Verwijs met spoed bij:
-
alarmsymptomen (uitputting, cyanose, bewustzijnsdaling);
-
onvoldoende verbetering binnen een half uur (onder andere persisterende tachypneu en gebruik hulpademhalingsspieren, verlaagde zuurstofsaturatie) ondanks adequate behandeling;
-
onvoldoende zorgmogelijkheden;
-
ziekenhuisopname wegens astma of een zeer ernstig verlopen exacerbatie in de voorafgaande twaalf maanden.
Tabel3Medicamenteuze behandeling van exacerbatie astma/COPDOpen tabel
salbutamol dosis aerosol: 100 microg/dosis inhalatievloeistof: 1 mg/ml; 2,5 ml flacon, 2 mg/ml; 2,5 ml flacon injectievloeistof: 0,5 mg/ml; 1 ml ampul | volw: 4-10 puffs (100 microg dosisaerosol per keer in inhalatiekamer verstuiven, 5 maal inademen) kinderen: 4-8 puffs (100-200 microg per keer in inhalatiekamer verstuiven 5 maal inademen) vernevelen: volw: 2,5-5 mg, kinderen: < 4 jaar: 2,5 mg i.m.: volw: 0,5 mg per injectie | inhalatie: binnen enkele min, duur: 4 uur |
ipratropiumbromide dosis-aerosol 20 microg/dosis inhalatievloeistof 250 microg/ml; 2 ml flacon | 2-4 puffs (20 microg dosisaerosol per keer in inhalatiekamer) vernevelen: 500 microg, kinderen < 4 jaar 250 microg. | inhalatie: binnen 15-30 min, duur: 3-8 uur vernevelen: na 15-30 min, duur: 4-8 uur |
prednisolon tablet 30 mg drank (5 mg/ml) | volw: 1 dd 30 mg gedurende 7 tot 14 dagen kinderen: 1-2 mg/kg lichaamsgewicht (max. 40 mg/dag) gedurende 5 dagen |
Anafylaxie
Achtergronden
Anafylaxie: is een potentieel levensbedreigende, gegeneraliseerde of systemische, meestal IgE-gemedieerde reactie op een exogene stimulus.
De incidentie van anafylaxie in de huisartsenpraktijk is naar schatting 0,1 per 1000 per jaar. In de algemene populatie is de incidentie hoger (tussen 0,3 en 1% per jaar).Noot 32 De meest voorkomende oorzaken van een anafylaxie zijn voedsel (noten, pinda’s, schaal- of schelpdieren), insectenbeten (wespensteek) en geneesmiddelen (antibiotica, NSAID’s). In sommige gevallen is de oorzaak onduidelijk.Noot 33 Voor de behandeling is toediening van epinefrine (= adrenaline) van primair belang.Noot 34 Vervolgens komen antihistaminicaNoot 35 en corticosteroïdenNoot 36 in aanmerking. Na een doorgemaakte anafylaxie dient de patiënt instructie te krijgen over het (zelf)gebruik van epinefrine.
Richtlijnen diagnostiek
Besteed in de anamnese aandacht aan:
-
het beloop van de klachten;
-
allergie of allergische reactie in de voorgeschiedenis (herkent de patiënt de klachten van een eerdere episode?);
-
in bezit hebben van adrenalinepen of penning met medische gegevens.
Bij acuut beginnende klachten (binnen minuten of uren) na blootstelling aan een voor de patiënt bekend of aannemelijk allergeen is een anafylaxie waarschijnlijk bij:Noot 38
-
klachten van huid of slijmvliezen (urticaria, pruritus, flushing, zwelling van lippen, tong of uvula);
en 1 of meer van de volgende klachten:
-
verlaagde bloeddruk: ≥ 11 jaar: systolisch ≤ 90 mmHg of > 30% verlaging van de uitgangswaarde voor die patiënt; kinderen < 10 jaar: kenmerken van hypotensie bijvoorbeeld hypotonie of syncope;
-
tekenen van een bedreigde ademhaling (dyspneu, piepen, stridor, hypoxie);
-
gastro-intestinale klachten (krampende buikpijn of braken).
Hypotensie al dan niet in combinatie met één van de bovengenoemde symptomen na blootstelling aan een voor de patiënt bekend of aannemelijk allergeen kan ook duiden op anafylaxie.
Richtlijnen beleid
Zuurstofbehandeling
Dien, indien beschikbaar, 10 tot 15 liter zuurstof/min toe. Zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling.
Medicamenteuze behandeling
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 4])
-
Geef epinefrine i.m. bij kenmerken die kunnen wijzen op een anafylactische reactie (zie onder Richtlijnen diagnostiek).18,Noot 48
-
Herhaal iedere vijf tot vijftien minuten dezelfde dosis bij onvoldoende effect, verergering van de klachten of hypotensie.
-
Geef bij reacties met bronchospasme of waarbij na toediening van epinefrine en hemodynamisch herstel bronchospasme persisteert enkele puffs salbutamol (zie voor doseringsadvies [tabel 3]).
-
Geef aanvullend clemastine.
-
Geef een corticosteroïd, bijvoorbeeld dexamethason, ter voorkoming van een late reactie.
Tabel4Medicamenteuze behandeling anafylaxieOpen tabel
epinefrine 1 mg/ml; 1 ml ampul (als waterstoftartraat, bevat natriummetabisulfiet) | i.m. volw: 0,2 tot 0,5 mg kinderen:0,01 mg/kg lichaamsgewicht, maximaal 0,5 mg of geef bij 0-6 jr: 0,15 mg, 6-12 jr: 0,3 mg, > 12 jr: 0,5 mg verdun 1 ml met 9 ml NaCl 0,9% | na 3-5 min |
NaCl 0,9% 10 ml ampul | n.v.t. | n.v.t. |
clemastine 1 mg/ml; 2 ml ampul | volw: 2 mg. i.m. of (langzaam) i.v. kinderen: i.m. of i.v. > 1 maand: 25-50 microg/kg lichaamsgewicht | i.v. na enkele min i.m. na 45-60 min duur ongeveer 12 uur |
dexamethason 5 mg/ml; 1 ml ampul | i.m. (of i.v.): volw: 5-10 mg, kinderen: 0,15 mg/kg lichaamsgewicht, max. 4 mg | na enige uren |
Acuut coronair syndroom
(Zie ook NHG-Standaard acuut coronair syndroom)
Richtlijnen diagnostiek
De huisarts vermoedt de diagnose acuut coronair syndroom (ACS) vooral op basis van de anamnese:
-
duur van de klachten (pijn > 15 minuten past bij ACS);
-
lokalisatie: pijn retrosternaal en/of in arm(en), schouder, hals of kaken, soms in de rug of in epigastrio (past bij ACS);
-
vegetatieve verschijnselen of verschijnselen passend bij cardiogene shock, zoals zweten, misselijkheid, braken, bleek of grauw zien (passen bij ACS);
-
ischemische hart- en vaatziekten in de voorgeschiedenis, zeker als de pijn vergelijkbaar is met die van een eerder MI of van angina pectoris (past bij ACS);
-
aard van de pijn: stekende pijn, pijn gelokaliseerd in een beperkt gebied, lokale drukpijn, pijn vastzittend aan de ademhaling en houdingsafhankelijke pijn maken ACS minder waarschijnlijk.
Het lichamelijk onderzoek is primair gericht op beoordeling van de klinische toestand en stabiliteit van de patiënt. Speciale aandacht is gewenst voor de aanwezigheid van bijkomend acuut hartfalen (zie de indicatie Acuut hartfalen).
De kans op een ACS is groter bij hogere leeftijd. Ga bij twijfel over de diagnose de (overige) risicofactoren voor een ACS na, zoals ischemische hart- en vaatziekten in de familie (vooral bij eerstegraadsfamilieleden voor het zestigste levensjaar, plotse hartdood in de familie voor het vijftigste jaar), roken, diabetes mellitus, hypertensie en een verhoogd cholesterolgehalte. Bij ouderen, vrouwen en patiënten met diabetes mellitus kan het klachtenpatroon minder duidelijk zijn.
Richtlijnen beleid (bij acuut coronair syndroom met klachten in rust)
-
Indien een ACS waarschijnlijk is, bel dan direct een ambulance met U1-indicatie.
-
Verwijs naar een cardiologisch interventiecentrum waar primaire percutane coronaire interventie (PCI) kan plaatsvinden bij klachten die korter dan 12 uur bestaan in combinatie met afwijkingen passend bij een ST-elevatie-myocardinfarct op het ECG.
Zuurstofbehandeling
Dien bij aanwijzingen voor (dreigend) respiratoir falen zuurstof toe (indien beschikbaar). Zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling.
Medicamenteuze behandeling
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 5])
-
Geef bij pijn (patiënt bij voorkeur in liggende houding) en afwezigheid van contra-indicaties voor nitraten, één nitroglycerinespray en herhaal dit bij aanhoudende pijnklachten iedere vijf minuten, tot een maximum van in totaal drie doses.
-
Breng zo mogelijk een waaknaald in; spuit indien op dat moment geen medicatie wordt gegeven de waaknaald door met 2 ml NaCl-0,9%-oplossing.
-
Geef bij pijn en onvoldoende reactie op nitraten, of als die gecontra-indiceerd zijn, zo nodig morfine (in 4-5 min toedienen); fentanyl (in 2 min toedienen) is een gelijkwaardig alternatief.
-
Geef patiënten die nog geen acetylsalicylzuur gebruiken (ook degenen die vitamine-K-antagonisten gebruiken) oraal acetylsalicylzuur.
-
Geef bij een bradycardie (hartfrequentie < 50 slagen per minuut) met hemodynamische gevolgen, zoals (neiging tot een) cardiogene shock, atropine intraveneus.
Tabel5Medicamenteuze behandeling acuut coronair syndroomOpen tabel
nitroglycerine spray 0,4 mg/dosis | 1 spray sublinguaal iedere 5 min maximaal 3 dosis, contra-indicatie: bloeddruk < 90 mmHg, gelijktijdig gebruik van fosfodiësterase-5-remmer (sildenafil, vardenafil, tadalafil) | binnen 1-3 min, duur: 30-60 min |
morfine 10 mg/ml; 1 ml ampul | i.v.: 5-10 mg (0,1 mg/kg), > 65 jaar: 2,5-5 mg (0,05 mg/kg) in 4-5 min) | i.v.: na 1-2 min i.m./s.c.: na 15-30 min, duur: 3-4 uur |
fentanyl 50 microg/ml; 2 ml ampul | i.v.: 50-100 microg in 2 min (1 microg/kg) | na 2-3 min, duur: 0,5-1 uur |
acetylsalicylzuur tablet 80 mg | eenmalig 160 mg oraal contra-indicatie: actief peptisch ulcus, overgevoeligheid voor salicylaten | |
atropine 0,5 mg/ ml; 1 ml ampul | 0,5 mg langzaam i.v., bij bradycardie (hartfrequentie < 50 slagen per minuut) met hemodynamische gevolgen (cardiogene shock) | na 2 tot 4 minuten |
Acuut hartfalen
(Zie NHG-Standaard Hartfalen)
Richtlijnen diagnostiek
Bij acuut hartfalen is sprake van een snel begin of snelle toename van klachten.
Bevindingen die bij acuut hartfalen passen zijn:
-
(half)zittende houding, angstige blik, reutelende/versnelde ademhaling, bleek/grauwe kleur, klamme koude huid;
-
pols: meestal snel en zwak;
-
bloeddruk: in ernstige situaties verlaagd;
-
auscultatie van het hart: geruisen en een derde of vierde harttoon;
-
auscultatie van de longen: tweezijdig basaal crepiteren en rhonchi. Vooral bij een acute exacerbatie van chronisch hartfalen kan ook demping en nauwelijks of geen ademgeruis basaal (passend bij pleuravocht) aanwezig zijn;
-
centraalveneuze druk: verhoogd.
Richtlijnen beleid
Zuurstofbehandeling
-
Dien bij aanwijzingen voor (dreigend) respiratoir falen zuurstof toe (indien beschikbaar). Zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling. Vervolgens kan de zuurstoftoediening door middel van een zuurstofbril worden getitreerd om een zuurstofsaturatiestreefwaarde > 95% of, bij patiënten met COPD, > 90% te behouden.Noot 54
Medicamenteuze behandeling
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 6])
-
Overweeg de patiënt bij het initiële (telefonische) contact alvast te adviseren een dosis nitroglycerine of isosorbidedinitraat te nemen (indien beschikbaar), ongeacht of er pijn op de borst is (weeg het risico op bloeddrukdaling door nitraatgebruik af tegen voordeel van snelle start van behandeling) en laat de patiënt rechtop zitten.
-
Breng zo mogelijk een waaknaald in; spuit de waaknaald door met 2 ml NaCl 0,9%.
-
Geef bij dyspneu elke 3 minuten nitroglycerinespray sublinguaal tot de klachten voldoende verbeteren of de systolische bloeddruk daalt < 90 mmHg.
-
Geef geen nitraten bij een systolische bloeddruk < 90 mmHg. Geef bij dyspneu door matige of ernstige vochtretentie of veneuze stuwing een lisdiureticum furosemide of bumetanide. De dosering is afhankelijk van de ernst van de vochtretentie.
-
Bij onrust, dyspneu, angst of pijn kan langzaam in 4 tot 5 min morfine i.v. worden gegeven, herhaal zo nodig na 10 tot 20 minuten.
-
Verwijs bij onvoldoende resultaat van de behandeling, ontoereikende zorgmogelijkheden of een vermoeden van een myocardinfarct als oorzaak of andere (invasief) behandelbare oorzaak voor het acute hartfalen.
Tabel6Medicamenteuze behandeling acuut hartfalenOpen tabel
nitroglycerinespray 0,4 mg/dosis | 2-4 pufjes oromucosaal elke 3 min tot de klachten voldoende verbeteren contra-indicatie: bloeddruk < 90 mmHg, gelijktijdig gebruik van fosfodiësterase-5-remmer (sildenafil, vardenafil, tadalafil) | binnen 1-3 min, duur: 30-60 min |
bumetanide 0,5 mg/ml; 4 ml ampul | i.v.: 0,5-1 mg, max. 4 mg | na enkele min, duur: 2-3 uur |
furosemide 10 mg/ml; 4 ml ampul | i.v.: 20-40 mg, max. 100 mg | na 5 min, duur: ongeveer 2 uur |
morfine 10 mg/ml; 1 ml ampul | i.v.: 2,5-5 mg in 4-5 min, herhaal zo nodig na 10 tot 20 min | i.v. na 1-2 min duur: 3-4 uur |
Ernstige agitatie
Achtergronden
Agitatie (ernstige): rusteloze activiteit, angstige opwinding of onrust die een gevaar oplevert voor de patiënt of zijn omgeving en mogelijk het gevolg is van een onderliggende aandoening.
De incidentie van acute agitatie bij patiënten in de huisartsenpraktijk is niet bekend. Aandoeningen die zich met een agitatie kunnen presenteren zijn onder andere een (onttrekkings)delier, intoxicatie (cocaïne of andere stimulantia), hypoglykemie, dementie of depressie, acute psychose (schizofrenie) en hersenletsel. Bij jonge patiënten zal agitatie meestal worden veroorzaakt door een intoxicatie (alcohol, cocaïne, amfetamine of andere stimulantia), acute psychiatrische ziekte of onttrekkingsdelier bijvoorbeeld bij alcohol- of gammahydroxyboterzuur-(GHB-)gebruik. Bij ouderen is de kans op een agitatie als symptoom van een delier of cognitieve stoornis (bijvoorbeeld dementie) groter. Een delier kan onder meer optreden bij het gebruik van geneesmiddelen met anticholinerge activiteit (klassieke antidepressiva, anti-parkinsonmiddelen, anti-emetica), infecties (pneumonie, urineweginfectie, sepsis, meningitis), metabole oorzaken (hypoglykemie), acuut trauma (schedelletsel) en intracerebrale aandoeningen (CVA, subarachnoïdale bloeding).
Richtlijnen diagnostiek
Voor de omschrijving van het symptoom acute agitatie en de ernst is geen gevalideerde test voorhanden. Hierdoor is niet altijd duidelijk of en wanneer medicamenteuze behandeling geïndiceerd is. (Hetero)anamnestisch en bij lichamelijk onderzoek is het van belang te vragen en te letten op aanknopingspunten voor een onderliggende aandoening en het gebruik van (genees)middelen zoals cocaïne, alcohol, benzodiazepines (zowel intoxicatie als onttrekking).
Tracht, met oog op de behandeling, onderscheid te maken tussen de volgende oorzaken:
-
agitatie bij gebruik of onttrekking van (genees)middel of door onbekende oorzaak;
-
agitatie bij hypoglykemie. Meet bij patiënten met diabetes mellitus altijd de glucose;
-
agitatie door schedelletsel;
-
delier: een stoornis in bewustzijn, aandacht en cognitie (denken, geheugen, taal, oriëntatie) die in uren tot dagen is ontstaan en waarvan de verschijnselen fluctueren over het etmaal, is zeer suspect voor een delier. De diagnose wordt waarschijnlijker bij aanwezigheid van uitlokkende factoren of onderliggende stoornissen zoals infecties;
-
acute psychose: wanen, hallucinaties, onsamenhangende spraak, gedesorganiseerd gedrag, onverzorgd uiterlijk, ‘negatieve symptomen’ (onder andere vervlakking van het affect, gedachten- of spraakarmoede) en katatonie (onbeweeglijkheid, mutisme, ongewone houding, overmatige activiteit).
Maak een inschatting van de wilsbekwaamheid en het risico van het nalaten van onderzoek of behandeling (zie onder Richtlijnen beleid).
Richtlijnen beleid
In een crisissituatie bij ernstig geagiteerde en agressieve patiënten, bij wie de (hetero)anamnese en lichamelijk onderzoek gebrekkig of onmogelijk is, kan het lastig zijn een mogelijk onderliggende oorzaak te achterhalen. Interventies bij angstige, onrustige en agressieve patiënten zullen soms moeten plaatsvinden zonder dat de patiënt toestemming kan of wil geven, vooral als de situatie voor de patiënt of zijn omgeving gevaar oplevert.Noot 62 Dit kan het geval zijn bij ernstige agitatie door een onttrekkingsdelier (bijvoorbeeld bij alcohol- of gammahydroxyboterzuurgebruik), cocaïne-intoxicatie,Noot 63 acute psychose of een delier bij ouderen. Zowel vooraf als tijdens het contact met de patiënt dienen de huisarts en overige zorgverlener(s) oog te hebben voor de eigen veiligheid. Maak hiervoor een inschatting van het risico op geweld en vraag bij een grote kans op agressie de assistentie van de politie alvorens het gesprek met de patiënt aan te gaan. Pas zoveel mogelijk de-escalerende technieken toe zoals de patiënt op een gecontroleerde en kalme manier aanspreken of onderzoeken, het bieden van keuzes en de patiënt in zijn waarde laten.Noot 64
Medicamenteuze behandeling
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 7])
Medicamenteuze behandeling heeft een plaats indien de patiënt ondanks de-escalerende technieken (aanvullend) onderzoek of behandeling weigert en hiermee zichzelf of zijn omgeving schade berokkent. Probeer indien mogelijk de patiënt in eerste instantie oraal met een benzodiazepine zoals lorazepam te behandelen.Noot 67 Overweeg parenterale sedatie indien orale sedatie van de patiënt niet mogelijk is.Noot 68 Dit kan het geval zijn bij ernstige agitatie bij een intoxicatie met cocaïne, bij het vermoeden van een delier of ernstige psychose.
-
Geef bij ernstige agitatie bij een (cocaïne)intoxicatie, alcoholonttrekkingsdelier of door onbekende oorzaak waarbij orale behandeling met een rustgevend benzodiazepine niet mogelijk is midazolam i.m.
-
Controleer na toediening regelmatig de ademhaling, de zuurstofsaturatie, de bloeddruk en de polsfrequentie.
-
Geef bij het vermoeden van een acute psychose of delier en hevige angst of onrust indien orale behandeling met een rustgevend benzodiazepine niet mogelijk is haloperidol. Geef geen haloperidol bij gelijktijdig cocaïnegebruik.
-
Voor de behandeling van hypoglykemie zie de indicatie Hypoglykemie.
Consultatie en verwijzing
Gelet op het vaak complexe, multifactoriële en soms urgente karakter van het toestandsbeeld kan het aangewezen zijn voor diagnostiek en behandeling de internist, klinisch geriater of psychiater te consulteren.
Verwijsindicaties zijn:
-
een ernstig zieke patiënt;
-
onvoldoende onderzoeks-, behandel- en verzorgingsmogelijkheden in de thuissituatie;
-
onvoldoende effect van de ingestelde behandeling.
Tabel7Medicamenteuze behandeling ernstige agitatieOpen tabel
r | ||
lorazepam tablet 2,5 mg, 1 mg | oraal: volw: 1,25-2,5 mg kinderen: 0,5-1 mg (0,02-0,1 mg kg lichaamsgewicht/dag in 2-3 doses) | |
midazolam 5 mg/ml; 3 ml ampul, midazolam 1 mg/ml; 5 ml ampul | i.m.: volw 5-10 mg (0,2 mg/kg) kinderen: 0,2 mg/kg lichaamsgewicht max. 10 mg | i.m.: binnen 2-3 min |
haloperidol 5 mg/ml; 1 ml ampul | i.m.: 2,5-5 mg haloperidol (ouderen 2,5 mg) contra-indicaties: ziekte van Parkinson, verlengd QT-interval | na 10-20 min |
Hypoglykemie
(Zie NHG-Standaard Diabetes mellitus type 2)
Richtlijnen diagnostiek
Stel de diagnose hypoglykemie bij een bloedglucosewaarde < 3,5 mmol/l, met de daarbij passende klachten of symptomen zoals zweten, hartkloppingen, gapen, rusteloosheid, agitatie of verminderd bewustzijn.
Richtlijnen beleid
-
Geef indien mogelijk een koolhydraatrijke drank met ten minste 30 g suiker.
-
Geef indien orale inname van glucose niet mogelijk is een glucoseoplossing intraveneus of geef glucagon subcutaan of intramusculair indien toediening van glucose door onrust van de patiënt moeilijkheden oplevert (zie dosering [tabel 8]).
-
Laat de patiënt na voldoende herstel van het bewustzijn (binnen 2 tot 3 minuten na glucosetoediening, binnen 15 minuten na glucagoninjectie) alsnog koolhydraatrijke voeding tot zich nemen (bijvoorbeeld een boterham met jam).
-
Herhaal de toediening van een glucoseoplossing indien het bewustzijn onvoldoende hersteld om koolhydraatrijke voeding in te nemen.
-
Ga de oorzaak van hypoglykemie na.
Bij behandeling van diabetes mellitus met langwerkende insuline of sulfonylureumderivaten, zoals glibenclamide, is de huisarts erop bedacht dat de hypoglykemie binnen enkele uren kan recidiveren.
Tabel8Medicamenteuze behandeling hypoglykemieOpen tabel
glucoseoplossing 40-50%; 10 ml ampul (4-5 g/10 ml) | i.v.: 20-40 ml van een 50%-glucoseoplossing | binnen 1-2 min |
glucagonpoeder 1 mg en solvens 1 ml | i.m./s.c.: 1 mg glucagon kinderen: < 25 kg, < 8 jr.: 0,5 mg | binnen 15 min |
Epileptisch insult/koortsconvulsie/status epilepticus
(Zie ook NHG-Standaard Kinderen met koorts)
Achtergronden
Koortsconvulsie: een tonisch-clonisch insult met bewustzijnsdaling dat maximaal 15 minuten duurt en wordt gevolgd door een postictale fase die maximaal zestig minuten duurt. De meeste koortsconvulsies treden op bij kinderen zonder neurologische voorgeschiedenis, in de leeftijd van 6 maanden tot 5 jaar tijdens een periode van koorts.
(Dreigende) status epilepticus: een gegeneraliseerde convulsie die langer duurt dan 5 tot 10 minuten.
Status epilepticus: een gegeneraliseerde convulsie die langer dan 10 minuten duurt of bij 2 of meer kleinere insulten waartussen het bewustzijn niet volledig herstelt.Noot 71
De incidentie van epilepsie in de huisartsenpraktijk is naar schatting respectievelijk 0,5 per 1000 personen per jaar. Een huisarts in een normpraktijk ziet ongeveer 1 koortsconvulsie per jaar.Noot 72 Een insult kan optreden bij een patiënt die bekend is met epilepsie (let op therapietrouw) of als uiting van een onderliggende aandoening zoals exogene oorzaken (trauma, [alcohol]onttrekking), intoxicatie of endogene oorzaken (acute metabole stoornissen, hypoxie, eclampsie) of (acute) cerebrale pathologie (infecties, herseninfarct, hersenbloeding, hersentumor).
Na een koortsconvulsie moet naar een focus van de koorts worden gezocht, in het bijzonder naar verschijnselen van een meningitis. Deze symptomen zijn in de postictale fase moeilijk te vinden en ontbreken vaak bij kinderen jonger dan één jaar. Beoordeel het kind in dit geval op een later moment op dezelfde dag nogmaals.
Richtlijnen diagnostiek
Een typisch epileptisch insult of koortsconvulsie begint als een tonisch-clonisch insult met bewustzijnsdaling. De ictale fase van een insult duurt meestal vijf minuten en wordt gevolgd door een postictale fase die maximaal zestig minuten duurt.
Richtlijnen beleid
Medicamenteuze behandeling
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 9])
Voor de behandeling van een (dreigende) status epilepticus of een koortsconvulsie is diazepam de eerste keus. Indien toediening bij een epileptisch insult niet mogelijk of succesvol is, kan voor midazolam i.m. of op het wangslijmvlies worden gekozen.Noot 87 Midazolam is niet voor de indicatie epilepsie geregistreerd.Noot 88
Epileptisch insult
Meestal zal een epileptisch insult binnen vijf minuten spontaan eindigen. Bij insulten die langer duren, dient medicamenteuze behandeling te worden gestart ter voorkoming van een status epilepticus.Noot 90
-
Geef diazepam rectaal, zo nodig na tien minuten herhalen bij onvoldoende effect. Indien geen rectiole beschikbaar is, kan diazepam uit een ampul met een spuitje rectaal worden toegediend.
-
Geef – als het insult voortduurt of rectale toediening niet mogelijk is – midazolam intramusculair of op het wangslijmvlies. Een alternatief is diazepam langzaam intraveneus (indien mogelijk). Wees erop bedacht dat midazolam en diazepam ademhalingsdepressie kunnen veroorzaken.
-
Het hierboven beschreven beleid is ook van toepassing bij patiënten bij wie een insult ontstaat door alcoholonttrekking en bij een epileptisch insult tijdens de zwangerschap.
-
Consulteer na coupering van het insult de neuroloog voor het verdere beleid.
-
Verwijs met spoed indien het insult ondanks behandeling aanhoudt (status epilepticus).
Koortsconvulsie
-
Geef als de convulsie bij aankomst nog niet voorbij is diazepam rectaal door middel van een rectiole of een injectiespuit zonder naald.
-
Herhaal dezelfde dosis na tien minuten als de convulsie aanhoudt.
-
Kort na gebruik van diazepam kan het kind niet goed beoordeeld worden. Beoordeel het kind in deze gevallen op een later moment op dezelfde dag nogmaals.
-
Indien het kind na vijftien minuten nog trekkingen vertoont, is een spoedopname aangewezen.
-
Verwijzing is ook geïndiceerd bij:
-
een convulsie bij een kind met koorts jonger dan zes maanden;
-
een recidief convulsie in dezelfde koortsperiode;
-
een convulsie die langer duurt dan vijftien minuten;
-
een convulsie met focale kenmerken; tekenen van meningitis: meningeale prikkelingsverschijnselen, petechiën en/of verlaagd bewustzijn.
-
Zuurstofbehandeling
Overweeg indien beschikbaar, 10 tot 15 liter zuurstof/min (kinderen 10 liter zuurstof/min) toe te dienen bij aanwijzingen voor respiratoir falen tijdens een tonisch-clonisch insult. Zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling.Noot 92
Tabel9Medicamenteuze behandeling epileptisch insult/koortsconvulsie/status epilepticusOpen tabel
diazepam rectiole 5 en 10 mg diazepam 5 mg/ml; 2 ml ampul (geen emulsie) | volw: 10-20 mg kinderen: < 1 jaar: 0,5 mg/kg lichaamsgewicht (max. 5 mg), 1-3 jaar 5 mg, > 3 jaar 10 mg, zo nodig na 10 min herhalen. i.v.: (0,15–0,25 mg/kg): volw 10 mg; kinderen 5 tot 10 jaar: 5 mg, < 5 jaar: 0,25 mg/kg lichaamsgewicht | rectaal: na 5 tot 10 min duur: 20-30 min i.v.: na 1 min werkingsduur: 10-20 min |
midazolam 5 mg/ml; 3 ml ampul, midazolam 1 mg/ml; 5 ml ampul | i.m. of oromucosaal (ampul injectievloeistof gebruiken): volw: 5-10 mg, kinderen: 0,2 mg/kg lichaamsgewicht maximaal 10 mg | i.m.: binnen 2-3 min |
Opiaatintoxicatie
Achtergronden
De incidentie van intoxicaties met opiaten in de huisartsenpraktijk is niet bekend.Noot 94
Richtlijnen diagnostiek
Stel bij het vermoeden van een overdosis opiaten aan de patiënt of andere aanwezigen de volgende vragen:
-
Welk(e) middel(en) is (zijn) ingenomen?
-
Welke hoeveelheid en wanneer is het ingenomen?
-
Was het verpakt en hoeveel is eruit, wat was de sterkte of concentratie?
-
Wat is het gewicht van de patiënt?
Een opiaatintoxicatie wordt gekenmerkt door ademhalingsdepressie (afname van de ademhalingsprikkel, alveolaire ventilatie en zuurstofsaturatie), verminderd bewustzijn, miosis, bradycardie en hypotensie.
Richtlijnen beleid
Bel direct een ambulance met U1-indicatie bij bewusteloosheid en aanwijzingen voor respiratoir falen.
Informatie over risico’s en het beleid bij een opiaat intoxicatie kan men inwinnen bij het Nationaal Vergiftigingen informatiecentrum www.vergiftigingen.info/webtik/faces/index.jspx., tel: 030-2748888. Overweeg medicamenteuze behandeling.
Zuurstofbehandeling
Dien bij aanwijzingen voor (dreigend) respiratoir falen zuurstof toe (indien beschikbaar). Zie Acuut respiratoir falen en zuurstofbehandeling.
Medicamenteuze behandeling
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 10])
-
Geef naloxon i.v. (langzaam toedienen) of i.m. bij ademhalingsdepressie of verminderd bewustzijn al dan niet in combinatie met bradycardie en hypotensie.Noot 98
-
Herhaal de toediening driemaal op geleide van het herstel van de ademhaling (streefwaarde ademfrequentie > 10 per minuut, kinderen: zie normaalwaarden [tabel 1]) iedere 2 tot 3 minuten. Omdat de meeste opioïden (zoals methadon) een langere werkingsduur hebben, is herhaalde toediening van naloxon nodig om terugkeer van de intoxicatieverschijnselen te voorkomen.
-
De werking treedt snel in en houdt, afhankelijk van de dosis, meestal één tot vier uur aan.
-
Bij een patiënt die chronisch opiaten gebruikt, kan naloxon onmiddellijk in aansluiting aan intraveneuze toediening leiden tot acute ontwenningsverschijnselen (onrust, braken, hypertensie, tremoren, tachycardie, hevig transpireren). Wegens het risico op braken is aandacht voor het vrijhouden van de ademhalingsweg dan ook gewenst. Verwijs met spoed als naloxon geen of onvoldoende effect heeft, ook na verbetering van het klinische beeld blijft controle en observatie van de patiënt noodzakelijk en is verwijzing aangewezen.
Tabel10Medicamenteuze behandeling bij opiaatintoxicatieOpen tabel
naloxon 0,4 mg/ml; 1 ml ampul | i.v.: 0,4 mg (langzaam toedienen) op geleide van ademhaling herhalen eventueel 0,4 mg i.m. (effect treedt iets later in dan na i.v. toediening) kinderen: 0,01 mg/kg lichaamsgewicht i.m. eventueel na 3 min herhalen | na 1-2 min, duur: 1-4 uur |
Acute pijn
Achtergronden
Pijn: een onaangename sensorische en emotionele ervaring, die in verband wordt gebracht met bestaande of dreigende weefselbeschadiging of wordt beschreven in termen van weefselbeschadiging.Noot 102
Numeric rating scale (NRS): pijnschaal waarin de mate van pijn verbaal of schriftelijk op een schaal van 0 tot 10 wordt aangegeven.
Verbal rating scale (VRS): pijnschaal waarin de mate van pijn in bewoordingen wordt weergegeven, bijvoorbeeld als ‘geen’, ‘licht’, ‘matig’, ‘ernstig’.
Gegevens over de incidentie en prevalentie van acute pijnklachten en toepassing van pijnstilling bij patiënten in de huisartsenpraktijk zijn onbekend.
Ter inschatting van de mate van pijn kan naast het oordeel van de patiënt zelf gebruik worden gemaakt van de pijnscore die de patiënt op een pijnmeetinstrument aangeeft. De Numeric rating scale of de Verbal rating scale zijn hiervoor het meest geschikt.Noot 103 Bijkomend voordeel van het gebruik van een pijnscore is dat een verandering in pijnintensiteit (eventueel na toediening van pijnstilling) kan worden geregistreerd en de overdracht van informatie naar andere zorgverleners in de acute zorgketen kan vergemakkelijken. Bij patiënten met matige of ernstige pijn, zoals die kan vóórkomen na een trauma is pijnstilling gewenst. Dit geldt ook voor patiënten met matig-ernstige buikpijn die naar het ziekenhuis worden verwezen. Er zijn geen aanwijzingen dat pijnstilling een nadelige invloed heeft op de latere diagnostiek en het beleid bij patiënten met acute buikpijn die naar het ziekenhuis worden verwezen.Noot 104 Het is zinvol daarover regionale afspraken te maken; bij het ontbreken van dergelijke afspraken kan eventueel worden overlegd met de specialist naar wie de patiënt wordt verwezen.
Richtlijnen diagnostiek
Bij matige tot ernstige pijn (NRS-score ≥ 4) is er een indicatie voor (medicamenteuze) pijnbehandeling.
Richtlijnen beleid
(Zie voor doseringen en toedieningsvorm [tabel 11])
Acute matige tot ernstige pijn
-
Overweeg bij matige pijn tot ernstige pijn (NRS-score ≥ 4) de toediening van paracetamol oraal en combineer dit bij ernstige pijn met morfine (lange werkingsduur) of fentanyl (korte werkingsduur) intraveneus of subcutaan.Noot 110 Fentanyl is niet voor de indicatie acute pijn geregistreerd.
-
Om de pijnbehandeling met fentanyl of morfine te kunnen titreren tijdens het vervoer naar het ziekenhuis of op de spoedeisende hulp, heeft intraveneuze toediening met een waaknaald de voorkeur.
KoliekpijnNoot 112
-
Geef bij galsteen- of niersteenkoliek diclofenac. Op grond van de snelheid waarmee de werking van diclofenac intreedt, verdient intramusculaire toediening de voorkeur boven rectale toediening.
-
Geef bij onvoldoende effect of contra-indicatie voor diclofenac, morfine, subcutaan, intramusculair (of intraveneus).
-
Verwijs bij koorts of peritoneale prikkeling, niet te beheersen pijn of kinderen jonger dan 12 jaar en zwangeren.
Tabel11Medicamenteuze behandeling acute pijnOpen tabel
(indien relevant) | ||
morfine 10 mg/ml; 1 ml ampul | i.v.: volw 5-10 mg (0,1 mg/kg), > 65 jaar: 2,5-5 mg (0,05 mg/kg) in 4-5 min. kinderen 0,05-0,1 mg/kg lichaamsgewicht langzaam in 5 min toedienen s.c. of i.m.: volw: 5-20 mg (gewoonlijk 10 mg per keer), zo nodig elke 4 uur. kinderen: 0,1-0,2 mg/kg lichaamsgewicht per keer max. 15 mg per keer zo nodig elke 4 uur | i.v. na 1-2 min, duur 3-4 uur i.m./s.c.: na 15-30 min, duur: 4 uur |
fentanyl 50 microg/ml; 2 ml ampul | i.v.: volw: en kinderen: 1 microg/kg lichaamsgewicht in 2 min | na 2-3 min, duur: 30-60 min |
diclofenac 25 mg/ml; 3 ml ampul | i.m.: 75 mg. contra-indicatie: actief peptisch ulcus, overgevoeligheid voor salicylaten | i.m. na ongeveer 15 min |
Optionele middelen met bijbehorende aandoeningen
Actieve kool
Indien bij een (auto)intoxicatie op basis van de ingenomen dosis van (genees)middelen systemische vergiftigingsverschijnselen verwacht worden, de ingenomen stoffen binden aan geactiveerde kool en de ingestie maximaal een uur geleden heeft plaatsgevonden, kan eenmalig toediening van geactiveerde kool in poedervorm overwogen worden. Voor overleg over de indicatie voor toediening kan het vergiftigingscentrum worden geraadpleegd (tel: 030-2748888).Noot 114
Dosering: volwassenen 50 g, kinderen 1 g/kg lichaamsgewicht. Poeder in water suspenderen en laten opdrinken of zo nodig per maagsonde toedienen.
Biperideen
Bij het gebruik van onder andere antipsychotica, anti-emetica, antivertigomiddelen en antidepressiva kan in zeldzame gevallen een acute dystonie optreden. De dystonie is herkenbaar aan scheefstand van het hoofd, dysartrie, slikstoornissen, kaakklem en dwangstand van de ogen. Deze toestand kan zeer beangstigend en levensbedreigend zijn. Geef in deze situatie biperideen 2,5 tot 5 mg intramusculair of (langzaam) intraveneus, indien nodig na 30 minuten herhalen.Noot 116
Oxytocine
De medicamenteuze behandeling van fluxus post partum (meer dan 1000 ml/24 uur), wat meestal wordt veroorzaakt door uterusatonie, bestaat uit toediening van oxytocine intramusculair of intraveneus.Noot 118 Dosering: 5 IE oxytocine intramusculair, zo nodig herhalen, of 5 IE oxytocine intraveneus via druppelinfuus: 5 IE toevoegen aan 500 ml (0,9 NaCl of 5% glucose) infusievloeistof.
Triptaan
De aanvalsbehandeling van clusterhoofdpijn bestaat uit toediening van 12 liter zuurstof/min gedurende 15 minuten (indien beschikbaar) of sumatriptan 6 mg subcutaan.Noot 120 In verband met de beperkte ervaring met de diagnostiek en behandeling van clusterhoofdpijn is het raadzaam de neuroloog te consulteren voor het verder beleid (zoals advies over de aanvalsbehandeling).
Houdbaarheid en onderhoud van de spoedgeneesmiddelen
Door temperatuurschommelingen in de auto is het vaak niet goed mogelijk aan de vereiste bewaarcondities van geneesmiddelen te voldoen. Als gevolg daarvan is de werkzaamheid van het geneesmiddel tot de vermelde expiratiedatum niet gegarandeerd. Het is raadzaam bij de aflevering van het geneesmiddel de expiratiedatum op een (bijgevoegd) geneesmiddelenoverzicht te noteren en ten minste 2 maal per jaar de inhoud van het ampullenetui te (laten) controleren. Geneesmiddelen die extra aandacht behoeven in verband met specifieke bewaarcondities zijn epinefrine en glucagon. Epinefrine is < 25 °C en buiten invloed van licht maximaal 3 jaar houdbaar en glucagon bij kamertemperatuur maximaal 18 maanden houdbaar (3 jaar bij bewaren in een koelkast).
Onder ongunstige omstandigheden en door de snelheid waarmee men moet werken, kan tijdens de voorbereiding voor toediening een ampul worden verspeeld. Het is aan te bevelen van elke ampul minstens 2 stuks mee te nemen. Hierbij moet worden opgemerkt dat voor de behandeling van een hypoglykemie bij een volwassene meestal meer dan 2 ampullen van 10 ml glucoseoplossing nodig zijn.
Een voorbeeld van een checklist met de aanbevolen geneesmiddelen staat op de NHG-website: www.nhg.org.
Totstandkoming
Voor de herziening van de Farmacotherapeutische Richtlijn Geneesmiddelen in spoedeisende situaties startte in juli 2009 een werkgroep bestaande uit de leden: W.L. Fraanje, huisarts n.p., dr. P.H.J. Giesen, huisarts te Nijmegen en senioronderzoeker bij het Scientific Institute for Quality of Healthcare, Universitair Medisch Centrum St Radboud, Nijmegen, A.M. van Putten, huisarts te Gouda, K. Knobbe huisarts te Hoogland. Er werd geen belangenverstrengeling gemeld.
De begeleiding van de werkgroep en de eindredactie waren in handen van L.W. Draijer, huisarts te Nijkerk. Dr. W. Opstelten was betrokken als seniorwetenschappelijk medewerker. M.M. Verduijn, apotheker, was als seniorwetenschappelijk medewerker Farmacotherapie van deze afdeling bij de totstandkoming betrokken.
In oktober 2011 werd de ontwerprichtlijn voor commentaar naar vijftig willekeurig uit het NHG-ledenbestand gekozen huisartsen gestuurd. Er werden veertien commentaarformulieren retour ontvangen. Tevens werd commentaar ontvangen van een aantal referenten, te weten W.L.M. ten Wolde, namens Ambulancezorg Nederland; N.M. Turner, medisch directeur namens de Stichting Spoedeisende hulp bij Kinderen; dr. G.J. de Haan, neuroloog namens de werkgroep Epilepsie van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie; B.L. Oele, psychiater namens de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, H. Philips, namens de Vlaamse vereniging voor huisartsen en prof.dr. P. Calle, urgentiearts namens de Wetenschappelijke Vereniging van Vlaamse huisartsen; prof.dr. J.R.B.J. Brouwers, hoofdredacteur Farmacotherapeutisch Kompas namens het College voor Zorgverzekeringen; K. de Leest, P.N.J Langendijk, A.P. Rademaker, allen apotheker namens de KNMP; prof.dr. A.L.M. Lagro-Janssen, huisarts namens het Institute for Gender Studies Nijmegen. Naamsvermelding als referent betekent overigens niet dat een referent de richtlijn inhoudelijk op ieder detail onderschrijft. I. van der Sar en H. Eekhof hebben namens de NAS tijdens de commentaarronde beoordeeld of de ontwerpstandaard antwoord geeft op de vragen uit het herzieningsvoorstel. In januari 2012 werd de richtlijn becommentarieerd en geautoriseerd door de NHG-Autorisatiecommissie. De zoekstrategie die gevolgd werd bij het zoeken naar de onderbouwende literatuur is te vinden bij de webversie van deze richtlijn.
© 2012 Nederlands Huisartsen Genootschap
Reacties
Er zijn nog geen reacties.