Nieuws

Gegevens uit huisartsenregistraties als bron voor morbiditeitscijfers

Gepubliceerd
10 november 2007

Gijsen en Poos concluderen in hun belangrijke artikel1 over de mogelijkheden van de verschillende huisartsregistratiesystemen om de morbiditeit in de bevolking te schatten dat de grote variatie in de gemeten morbiditeit het gevolg zou kunnen zijn van de kwaliteit van de geregistreerde gegevens. De oorzaak van de geregistreerde morbiditeitsverschillen berust echter volgens ons, naast de in het artikel vermeldde punten, vooral op de methode van gegevensverzameling die de verschillende doelen van de registratiesystemen weerspiegelen. De methodes en doelen van de systemen zijn wel zichtbaar in de tabel op de website maar zouden beter tot hun recht zijn gekomen in het artikel zelf. Het Transitieproject bijvoorbeeld registreert zorgepisodes, dat wil zeggen alle morbiditeit die in de huisartsenpraktijk aan de orde komt. De CMR registreert alle morbiditeit, ook die diagnoses die in de brieven van de specialist genoemd worden maar geen rol spelen in de zorg die de huisarts verleent. Bij sommige diagnosen zullen deze verschillen maar een beperkte rol spelen (zoals bij de reumatoïde artritis), maar bij bijvoorbeeld het hartinfarct is die rol veel groter. De CMR zal als registratieproject het meest de morbiditeit in de Nederlandse bevolking benaderen. Bovendien suggereren de figuren in het artikel grote verschillen die met name in de oudere leeftijdsklassen berusten op rates met wel erg brede betrouwbaarheidsintervallen. Dit laatste geldt vooral voor het Transitieproject en voor de CMR, die beide een relatief kleine populatie patiënten beschrijven. Onze conclusie is dat de interpretatie van morbiditeitscijfers van de verschillende huisartsregistratieprojecten in het licht gezien moeten worden van het doel waarmee deze getallen verzameld zijn. Het is in een aantal gevallen mogelijk om schattingen te maken van ziekten in de populatie op basis van het gemiddelde van de data van de verschillende huisartsregistraties, maar in andere gevallen doen de schattingen geen recht aan de verschillende doelstellingen van de systemen.

Kees van Boven, voorzitter van het Transitieproject en Wil van den Bosch, deelnemer CMR.

1. Gijsen R, Poos MJJC. Gegevens uit huisartsenregistraties als bron voor morbiditeitscijfers. Huisarts Wet 2007;50:355-61.

Antwoord

Wij zijn het gedeeltelijk mee eens met Van Boven en Van den Bosch. We beseffen dat de doelstellingen van registraties verschillen, en dat daardoor ook de methoden van gegevensverzameling kunnen verschillen. Dat schreven wij ook in het artikel, en daarom vermeldden wij van elke registratie het primaire doel (tabel 1). Verschillende methoden kunnen vervolgens leiden tot verschillende uitkomsten. De vraag is nu of verschillende uitkomsten daarnaast ook te maken hebben met verschillen in de kwaliteit van de geregistreerde gegevens. Dit heeft alles te maken met de interpretatie van het begrip kwaliteit. Voor ons gaat het er om of het aantal patiënten dat geregistreerd is in huisartsenregistraties overeenkomt met het aantal patiënten met de ziekte dat gediagnosticeerd is door een arts in de eerste of tweede lijn. Dit vloeit voort uit de functie van de Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, namelijk het geven van een zo goed mogelijke schatting van de morbiditeit in Nederland. Daarbij gaat het niet alleen om interne validiteit, maar ook om externe validiteit. Ook al worden in een bepaalde registratie heel nauwgezet diagnosen geregistreerd, dan nog kan het prevalentiecijfer van sommige ziekten op basis van die registratie weinig relevant zijn voor de VTV omdat bijvoorbeeld patiënten die onder behandeling zijn van de specialist, niet worden meegeteld. Wellicht zouden kleine aanpassingen, die niet het primaire doel van de registratie aantasten, de bruikbaarheid kunnen verhogen. Overigens spelen deze vragen niet alleen in Nederland, ook in het Verenigd Koninkrijk worstelen onderzoekers met problemen van interne en externe validiteit.1-3 Een ander punt dat Van Boven en Van den Bosch naar voren brengen, gaat over verschillen in incidentie- en prevalentiecijfers tussen de registraties voor hogere leeftijden. Ongetwijfeld hebben die ook te maken met kleine aantallen op hogere leeftijd. De aantallen zijn misschien niet zo klein als gedacht, omdat wij voor de CMR-Nijmegen gegevens over vier jaren hebben gebruikt (ongeveer 48.000 persoonsjaren) en voor het Transitieproject gegevens over vijf jaren (90.000 persoonsjaren). Bovendien hebben we voor ziekten die heel weinig voorkomen geen gebruikgemaakt van de ‘kleinere’ registraties, zoals de CMR-Nijmegen. Bij gebrek aan een landelijke registratie van morbiditeit in de huisartsenpraktijk, vergelijkbaar met de LMR voor ziekenhuisopnamen, is volgens ons het maken van schattingen op basis van het middelen van cijfers uit verschillende huisartsenregistraties de beste oplossing om tot een schatting voor heel Nederland te komen. Juist om zo veel mogelijk rekening te houden met verschillen in de registraties, middelen we niet ‘rücksichtslos’, maar gebruiken we cijfers van díe registraties die volgens ons het geschiktste zijn. En dat zijn per ziekte andere registraties. Wij hopen dat we in de toekomst op een geavanceerdere manier schattingen voor heel Nederland kunnen maken, en maken daarbij graag gebruik van de expertise in de verschillende registratieprojecten. Het zou toch mogelijk moeten zijn om de inspanningen van de registrerende huisartsen in het land te gebruiken bij het berekenen van valide morbiditeitscijfers, ook al hebben de registraties verschillende doelen? Het Landelijk Overleg Huisartsen Registraties (LOHR) heeft inmiddels toegezegd om hierover mee te denken. Hierover zijn wij zeer verheugd, want de registratiehouders zelf beschikken per slot van rekening over alle relevante informatie. Op termijn kunnen we dan het grofweg middelen van cijfers uit geselecteerde registraties vervangen door slimmere methoden.

Ronald Gijsen, René Poos

1. Thiru K, Hassey A, Sullivan F. Systematic review of scope and quality of electronic patient record data in primary care. BMJ 2003 17;326:1070-2. 2. Jordan K, Porcheret M, Croft P. Quality of morbidity coding in general practice computerized medical records: a systematic review. Fam Pract 2004;21:396-412. 3. Jordan K, Clarke AM, Symmons DP, Fleming D, Porcheret M, Kadam UT, Croft P. Measuring disease prevalence: a comparison of musculoskeletal disease using four general practice consultation databases. Br J Gen Pract 2007;57:7-14.

Reacties

Er zijn nog geen reacties.

Verder lezen