Een zoen bij overlijden? Tijdens een visite in de weekenddienst werd ik bij aankomst omhelsd en gezoend door de nabestaanden. Ze bedankten me uitvoerig voor de aandacht en de tijd die ik aan hen en hun moeder had besteed. ‘Dat dit nog kan in deze tijd.’ Maar was mijn zorgverlening wel efficiënt? Kunnen we tijdens de dienst nog rustig zitten bij een patiënt in de allerlaatste levensfase? Vinden we het een probleem als we niet kunnen garanderen om binnen een kwartier hulp te bieden aan bijvoorbeeld een benauwde patiënt? En zo niet, is dat dan de logische consequentie van ons streven naar doelmatigheid van de spoedzorg? Huisartsen hebben zelf aangedrongen op meer efficiëntie in de spoeddienst. Financiële ondersteuning door de overheid maakte vervolgens een snelle introductie van grootschalige huisartsendienstenstructuren mogelijk. Aanvankelijk functioneerden deze dienstenstructuren meestal zelfstandig, maar later vestigden de posten zich steeds vaker in of nabij een ziekenhuis. In 2006 bevindt ongeveer 40% van de huisartsenposten zich op dezelfde locatie als de Spoedeisende Hulp.1 Opnieuw doet zich de doelmatigheidsvraag voor: moet de huisartsenpost integreren met de SEH? Moll van Charante en Bindels stellen in hun artikel kritische vragen over deze integratie (pagina 215). De voorstanders van integratie vinden dat patiënten in de huidige situatie niet weten met wie ze contact moeten zoeken bij acute zorgbehoefte. Bovendien slibt de SEH dicht met (deels) onterechte zelfverwijzers. De huidige acute zorgketen is ondoelmatig. Het artikel laat zien dat de argumenten van de voorstanders niet steunen op kwalitatief goed empirisch onderzoek. De voorgestelde integratie kan bovendien betekenen dat de HAP haar karakter als eerstelijnsvoorziening verliest. Waarom moeten huisartsen zich laten verleiden om in hoog tempo met het ziekenhuis te integreren als niet vast staat dat de zorg er doelmatiger of kwalitatief beter van wordt? Eerst moet men de verschillende samenwerkingsmodellen in de grote stad en op het platteland vergelijken op eindpunten als aard en volume van zorgvraag, kwaliteit van zorg, aanvullende diagnostiek, vervolgbehandelingen en oordeel van professionals en patiënten. Volgens Giesen et al. (pagina 219) heerst er vooral tevredenheid over de huidige grootschalige ANW-zorg: de overgang van kleine waarneemgroepen naar grootschalige huisartsenposten heeft positieve effecten gehad voor huisartsen en ook voor patiënten. Een verregaande samenwerking tussen HAP en SEH zou de huisartsen grote kansen bieden om zich optimaal te positioneren in de spoedzorg. Voordat de huisartsen de door Giesen et al. genoemde kansen bij integratie van HAP en SEH massaal aangrijpen, vind ik een vergelijkend onderzoek zoals Moll van Charante en Bindels voorstellen noodzakelijk. Ik vind dat ook het model van de (ouderwetse) kleinschalige ANW-zorg bij een dergelijk onderzoek betrokken moet worden. Huisartsen in een kleinschalige waarneemgroep zijn dankzij moderne ICT tijdens de dienst vaak rechtstreeks bereikbaar voor de patiënt, en de huisarts kan direct het EMD van de meeste patiënten raadplegen. Door deze ontwikkelingen wordt het privé-leven niet of nauwelijks belast. Daarnaast is het door de betrekkelijk geringe werkdruk fysiek verantwoord dat deze huisarts meer dan acht uur per etmaal goed bereikbaar, en ook beschikbaar is. Bij zo’n vergelijkend onderzoek moet op de volgende zaken gelet worden: de beschikbaarheid en continuïteit van zorg voor huisbezoeken bij terminale patiënten;2 het percentage patiënten bij wie de huisarts binnen een kwartier moet zijn;3 het ambulancegebruik; het percentage bewoners dat binnen een kwartier de dienstdoende huisarts kan bereiken; bereikbaarheid van een apotheek; de directe toegankelijkheid tot het EMD; de beoordeling van telefonische consulten;4 de werkdruk per uur en per dienst voor de huisarts; het percentage van uitbestede diensten aan waarnemers;5 en tot slot de anticipatie op acute ouderenzorg.6 Niet al mijn patiënten hoeven me uit dankbaarheid te omhelzen, maar het bieden van continue en generalistische zorg is wel een kernwaarde van ons vak. Ook tijdens ANW-diensten. Dat mag niet zomaar verloren gaan; zeker niet zonder dat we daar goed over hebben nagedacht, bij voorkeur op basis van adequaat wetenschappelijk onderzoek.
Literatuur
- 1.↲IGZ rapport december 2006, Kwaliteit huisartsenposten verbeterd sinds 2003, pagina 25.
- 2.↲Borgstede S, Graafland-Riedstra C, Deliens L, Francke A, Van Eijck J, Willems D. Goede zorg in de laatste levensfase volgens patiënten en hun huisarts. Huisarts Wet 2008;51:120-4.
- 3.↲Giesen P. Quality of out-of-hours primary care in the Netherlands [Proefschrift]. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen, 2007.
- 4.↲Giesen P. Wie een huisartsenpost belt, verwacht een huisarts aan de telefoon. Huisarts Wet 2008;51:147.
- 5.↲Jabaaij L, Lugtenberg M. Diensten de deur uit. Med Contact 2006; 61:1840-3.
- 6.↲Wind A, Helsoot R. Huisartsengeneeskunde voor ouderen. H &W 2008;51:nhg-13-4.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.