Er zijn momenteel twee ‘borstkankergenen’ bekend, BRCA1 en BRCA2, die een belangrijke rol spelen in families met mammacarcinoom. De aanwezigheid van ovariumcarcinoom maakt de kans op een mutatie in een van deze genen het grootst. Het is bekend dat vrouwen met Joodse voorouders een vijf- tot tienmaal verhoogde kans hebben dat ze drager zijn van een BRCA1- of BRCA2-mutatie. De kans dat een drager op enig moment tijdens het leven mammacarcinoom zal ontwikkelen, is 60-80% (zes- tot achtmaal hoger dan in de algemene bevolking). Ook het risico op ovariumcarcinoom is aanzienlijk verhoogd, maar per gen verschillend: bij de BRCA1-mutatie is het 30-60%, bij de BRCA2-mutatie 5-20%. Het bevolkingsrisico op ovariumcarcinoom is ongeveer 1%.
Mannelijke dragers van een mutatie in het BRCA2-gen hebben een risico van ongeveer 7% om mammacarcinoom te krijgen; voor dragers van een BRCA1-mutatie is de kans op mammacarcinoom niet duidelijk verhoogd. Mogelijk hebben mannelijke dragers van een van beide mutaties ook een verhoogde kans op prostaatcarcinoom. Periodiek onderzoek naar prostaatcarcinoom bij deze mannen gebeurt momenteel alleen in onderzoeksverband, omdat nog niet duidelijk is op welke manier dit moet.
[
Tabel 2] geeft een overzicht van de klinische kenmerken van erfelijk mamma- en ovariumcarcinoom op basis van een BRCA1- of BRCA2-mutatie. Deze tabel bevat ook de verwijscriteria die de huisarts als leidraad kan gebruiken. Opgemerkt moet worden dat de familieanamnese niet van doorslaggevend belang hoeft te zijn: een mammacarcinoom dat op jonge leeftijd of bilateraal optreedt, is al genoeg reden voor verwijzing. Op basis van twee recente onderzoeken is de huidige opvatting dat alle patiënten met een diagnose ovariumcarcinoom, ongeacht histologisch type, leeftijd en familieanamnese, verwezen moeten worden naar een klinisch geneticus.
45 Deze aanbeveling zal ook worden opgenomen in de IKNL-richtlijn
Erfelijk ovariumcarcinoom, die naar verwachting in 2013 verschijnt. Via www.erfelijkekanker.nl kan de huisarts een online verwijstest doen om te beoordelen of er bij de patiënt sprake is van een verhoogd risico op erfelijk mammacarcinoom.
Vrouwelijke dragers van een BRCA-mutatie komen vanaf hun 25e in aanmerking voor intensief periodiek onderzoek van de borsten. Periodiek onderzoek zal de kans op overlijden ten gevolge van mammacarcinoom echter niet tot nul reduceren. Daarom zijn er vrouwen die kiezen voor een preventieve mastectomie. Voor mannelijke mutatiedragers is geen extra periodiek onderzoek nodig.
Periodiek gynaecologisch onderzoek naar ovariumcarcinoom is helaas niet effectief gebleken. Een profylactische bilaterale salpingo-ovariëctomie wordt daarom geadviseerd voor vrouwelijke mutatiedragers met een compleet gezin, vanaf 35-jarige (BRCA1) of 40-jarige (BRCA2) leeftijd. Bijkomend voordeel is dat na deze operatie de kans op mammacarcinoom sterk gereduceerd is.
Een veelgestelde vraag is of orale anticonceptiva al dan niet gecontra-indiceerd zijn bij gezonde draagsters van een BRCA
-mutatie. Hoewel enkele onderzoeken rapporteerden dat pilgebruik het risico op mammacarcinoom bij gezonde mutatiedraagsters verhoogt tot ongeveer 1,5 keer het uitgangsrisico,
67 blijkt uit een recente meta-analyse dat de huidige orale anticonceptiva bij deze groep het risico op mammacarcinoom niet duidelijk verhogen.
8 Voor gezonde draagsters van een BRCA-mutatie hoeft pilgebruik daarom vooralsnog niet te worden afgeraden. Wel zouden zij een niet-systemische vorm van anticonceptie kunnen overwegen (spiraaltje, condooms). Hormonale substitutietherapie voor overgangsklachten zou bij voorkeur zo kort mogelijk gegeven moeten worden.