Britse onderzoekers volgden gedurende 10 jaar 242.349 patiënten met CNS uit de landelijke Clinical Practice Research Database. De meeste patiënten (71,2%) in het onderzoek hadden CNS stadium G3a. De onderzoekers volgden alle patiënten tot een eerste ziekenhuisopname vanwege een veelvoorkomende indicatie (tien in totaal). Vervolgens vergeleken ze de opname-incidentie in de onderzoeksgroep met die in de controlegroep, waarin de patiënten waren gematcht op leeftijd, geslacht, huisarts en datum van inclusie. Het verschil bleek het grootst bij opnames voor hartfalen, hier was het incidentieverschil 6,6/1000 persoonsjaren (9,7/1000 versus 3,1/1000 persoonsjaren bij patiënten respectievelijk met en zonder CNS; 95%-BI 6,4 tot 6,8). Na hartfalen waren er ook meer ziekenhuisopnames vanwege urineweginfecties, pneumonie en acuut nierfalen: incidentieverschil respectievelijk 5,2 (95%-BI 4,9 tot 5,5), 4,4 (95%-BI 4,1 tot 4,7) en 4,1 (95%-BI 3,9 tot 4,2) per 1000 persoonsjaren. De incidentieverschillen bleken minder groot bij patiënten ouder dan 75 jaar.
CNS komt voor bij ongeveer 12% van de Nederlandse bevolking. Het merendeel van hen heeft milde nierschade (eGFR 45 tot 59 ml/min/1,73m2, stadium G3A). Hoewel er zorgen zijn over overdiagnostiek, met name bij ouderen, blijkt dat ook patiënten met milde nierschade vaker in het ziekenhuis belanden. Een aantal van deze ziekenhuisopnames kan mogelijk worden voorkomen wanneer er meer aandacht is voor preventie, zoals de NHG-Standaard Chronische nierschade beschrijft (leefstijladviezen, aanpassing medicatie en uitnodiging voor de jaarlijkse griepprik). In de NHG-Standaard staat een tabel om het risico in te schatten op cardiovasculaire schade, progressie van nierschade en mortaliteit. Huisartsen kunnen deze gebruiken voor individuele voorlichting en adviezen.
Literatuur
- Iwagami M, et al. Chronic kidney disease and cause-specific hospitalisation: a matched cohort study using primary and secondary care patient data. Br J Gen Pract 2018;68:e512-e523.
Reacties
Er zijn nog geen reacties.